Bushmaster beschadigd door bermbom

Nieuwsbericht | 07-12-2008 | 15:13

Een Nederlandse Bushmaster op patrouille in Uruzgan. Nederlandse militairen zijn in de Afghaanse provincie Uruzgan met een Bushmaster op een Improvised Explosive Device (IED) gereden. Bij het incident, dat op vrijdagochtend plaatsvond, raakte niemand gewond.

Het voorval vond plaats ten zuidwesten van Chorarond om 10.00 uur Afghaanse tijd, 6.30 uur Nederlandse tijd. De Bushmaster raakte zwaar beschadigd en is door eenheden van de Task Force Uruzgan (TFU) geborgen.

Bushmaster beschadigd door IED

Nieuwsbericht | 06-12-2008 | 10:15

Nederlandse militairen zijn vrijdagochtend in de Afghaanse provincie Uruzgan met een Bushmaster op een Improvised Explosive Device (IED) gereden. Bij dit incident raakte niemand gewond.

Het voorval vond rond 10.00 uur Afghaanse tijd plaats, ten zuidwesten van Chora. De Bushmaster is zwaar beschadigd en wordt door eenheden van de Task Force Uruzgan (TFU) geborgen.

Uitspraak 1 december 2008: Strafontslag klokkenluider

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4158 AW

Uitspraak van de voorzieningenrechter

in de zaak tussen:

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. V.S.M. Sturkenboom, werkzaam bij het JuristenTeam te Groningen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C.D. van der Linde, arbeidsjurist bij verweerders Dienst Werk en Inkomen (DWI).
1. Procesverloop

Verzoeker heeft op 22 oktober 2008 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaarschrift van 12 oktober 2008 tegen het besluit van verweerder van 25 september 2008 (hierna: het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 november 2008.

Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1. Feiten

2.1.1. Verzoeker is sinds 2004 in vaste dienst werkzaam als re-integratieconsulent bij Werkbedrijf de Herstelling binnen het team Herstelling uitvoering 1.
De Herstelling is in 2006 opgegaan in en deel gaan uitmaken van de DWI.
Voor zijn werkzaamheden maakt verzoeker gebruik van een dienstauto. Het werkverkeer bestaat uit onder meer het bezoeken van de fortenlocaties.
De dienstauto van verzoeker is vanaf 17 september 2007 voorzien van een blackbox teneinde op eenvoudige wijze de privé- en werkkilometers te kunnen registreren.
2.1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA). Verweerder is van mening dat verzoeker zowel de Belastingdienst als de DWI heeft opgelicht dan wel heeft proberen op te lichten. Verzoeker heeft er blijk van gegeven niet open, transparant en integer te zijn. De straf van onvoorwaardelijk ontslag is gerechtvaardigd en zonder meer passend vanwege de frauduleuze en niet-integere handelingen van verzoeker, aldus verweerder. Volgens verweerder is uit en na onderzoek gebleken dat verzoeker:
– heeft getracht niet gewerkte tijd als werktijd te (laten) registreren;
– in strijd met de regels de dienstauto (bovenmatig) privé heeft gebruikt, waardoor sprake is van misbruik van diensteigendommen;
– bewust onjuist gegevens in de blackbox administratie heeft ingevoerd, zodat werd verbloemd dat hij meer dan 500 privé-kilometers reed;
– de DWI schade heeft berokkend doordat de benzinekosten van zijn privé-kilometers ten laste van de DWI zijn gekomen en doordat hij veelvuldig de dienstauto privé heeft gebruikt, waardoor de auto en de auto-onderdelen versneld aan slijtage onderhevig zijn geweest, waarbij ook de restwaarde van de auto is verminderd;
– de dienstauto ook tijdens ziekte (fors) privé heeft gebruikt, op basis waarvan het vermoeden aanwezig is dat sprake is van ongeoorloofd verzuim;
– de tankpas van de DWI heeft gebruikt om diesel voor zijn privé-auto aan te schaffen, waarbij tevens wordt opgemerkt dat verzoeker aanzienlijke hoeveelheden ruitenvloeistof en olie met de tankpas heeft aangeschaft.
2.2. Standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft betwist dat er sprake is van plichtsverzuim en heeft aangevoerd dat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn om die conclusie te staven. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat het strafontslag als onevenredig moet worden aangemerkt. Verder heeft verzoeker naar voren gebracht dat de zaken die hem door verweerder worden tegengeworpen nooit op een reguliere wijze binnen het werk ter sprake zijn gebracht en dat dit ook niet met hem is besproken. Van opzet aan de kant van verzoeker is naar zijn zeggen geen sprake geweest. Voorts heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat hij als een klokkenluider tewerk is gegaan en daaropvolgend ten onrechte door verweerder is bestraft.

2.3. Het wettelijk kader

2.3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoeker dat onverwijld een voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
2.3.2. Ingevolge artikel 204 van het ARA dient de ambtenaar de hem gegeven voorschriften op te volgen en in het algemeen alles te doen of na te laten dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.3.3. Ingevolge artikel 1001 van het ARA kunnen burgemeester en wethouders de ambtenaar straffen, indien hij in strijd met het bepaalde in artikel 204 handelt of nalaat te handelen en zich deswege schuldig maakt aan plichtsverzuim.

2.3.4. Ingevolge artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARA is ontslag één van de straffen die de ambtenaar opgelegd kan krijgen. Ingevolge het derde lid van dit artikel – voor zover van belang – kan het ontslag ingaan op de dag volgende op die, waarop de grond voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.

2.4. Overwegingen van de rechter

2.4.1. De rechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie in het ambtenarenrecht ten aanzien van een geval als het onderhavige geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens aannemelijk moet zijn geworden dat de desbetreffende ambtenaar zich aan de verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.

2.4.2. Verweerder heeft gesteld te vermoeden dat sprake is geweest van ongeoorloofd verzuim door verzoeker. Een vermoeden is echter onvoldoende om de conclusie van plichtsverzuim te staven. De rechter gaat er daarom van uit dat in dit opzicht van plichtsverzuim geen sprake is.

2.4.3. De rechter volgt verweerder wel in diens standpunt dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat van plichtsverzuim sprake is. De rechter is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een disciplinaire sanctie.

2.4.4. Aan de orde is vervolgens of naar voorlopig oordeel bij het bepalen van de sanctie is gebleven binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel. Daarbij is allereerst van belang de ernst van het plichtsverzuim.

2.4.5. Verweerder meent dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim, en heeft daarbij termen als “frauduleus” en “oplichting” gebruikt. Verweerder is daarbij uitgegaan van opzettelijk handelen. Ook heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 januari 2008 (LJN: BC2391).

Naar voorlopig oordeel houdt de verwijzing naar de uitspraak van de CRvB geen stand. In die zaak was, anders dan in casu, sprake van een eerdere sanctieoplegging aan de betrokken ambtenaar.

Met betrekking tot de door verweerder gehanteerde kwalificatie “zeer ernstig plichtsverzuim” overweegt de rechter verder als volgt.

2.5. Het registreren van niet gewerkte tijd als werktijd

2.5.1. Het dossier bevat geen exacte verslaglegging op dit punt. Met name is daarin niet een verklaring aangetroffen van [persoon 1], de secretaresse tegenover wie verzoeker op 4 januari 2008 zou hebben verklaard dat hij op 27 en 31 december 2007 heeft gewerkt. Door het ontbreken van een (ondertekende) verklaring van [persoon 1] is niet komen vast te staan wat verzoeker precies is gevraagd en wat verzoeker tegen haar heeft gezegd. Dit klemt te meer omdat verzoeker heeft gesteld dat hij dacht dat hij het verlof niet hoefde op te geven omdat het zou gaan om zogenoemde klemdagen. Verzoeker heeft ook direct, tijdens het eerste verantwoordingsgesprek waarin is gesproken over verlofdagen – het betreft hier het tweede interview met verzoeker op 10 april 2008 – verteld dat hij op 27 en 31 december 2007 niet heeft gewerkt, maar dat het erg onduidelijk was of men al dan niet vrij had.

2.5.2. Verzoeker heeft daaraan nog toegevoegd van mening te zijn dat hij geen verantwoording hoeft af te leggen aan de secretaresse. Ter zitting heeft verzoeker bovendien aangevoerd dat het opgaan van de Herstelling in de DWI in 2006 tot veel onduidelijkheid heeft geleid. Deze stelling vindt steun in de stukken, getuige de gang van zaken rond de ‘vijf hoofdzonden’.
In dat licht kan bepaald niet op voorhand worden uitgesloten dat ten aanzien van het niet opgeven van de verlofuren misverstanden enige rol hebben gespeeld.
2.6. Het bovenmatige privégebruik van de dienstauto

2.6.1. Verweerder ging in de onderhavige procedure aanvankelijk uit van de norm dat er in het geheel niet privé mocht worden gereden met de ter beschikking gestelde dienstauto’s. De rechter stelt vast dat verweerder dit standpunt in een later stadium heeft gewijzigd. Ook is gebleken dat verzoeker de verklaringen ten aanzien van het privégebruik van de auto, anders dan waar verweerder oorspronkelijk vanuit ging, nimmer heeft ondertekend.
Verweerder is uiteindelijk uitgegaan van de door de Belastingdienst gestelde grens van 500 privé-kilometers per jaar.
2.6.2. Verweerder is er voorts van uitgegaan dat er op 10 november 2007 in een werkoverleg aandacht is besteed aan het vertrek van een collega. In het werkoverleg zou de toenmalige directeur van de Herstelling, [per[persoon 2] (hierna: [persoon 2]), hebben medegedeeld waarom de betreffende collega is vertrokken. Dit zou verband houden met misbruik van de dienstauto en onjuiste registratie van gereden kilometers. Verzoeker heeft op dit punt gesteld dat nooit duidelijk is geworden waarom de betreffende ex-collega is weggegaan. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting vervolgens uitdrukkelijk erkend dat dit niet duidelijk is en dat zelfs niet duidelijk is op welke wijze de ex-collega de DWI heeft verlaten. Of dit met een gevraagd of een ongevraagd (straf)ontslag is gebeurd is onduidelijk. Ook in dit opzicht lijkt van een duidelijke normstelling door de werkgever dus geen sprake te zijn geweest.

2.6.3. De rechter merkt met betrekking tot het opgeven van privé-kilometers als dienstkilometers voorts op dat uit de dossierstukken niet blijkt in hoeverre er sprake is van opzet dan wel van schuld, nalatigheid of nonchalance. Daarbij merkt de rechter nog op dat verzoeker heeft gesteld ook regelmatig dienstkilometers te hebben gemaakt met de privéauto.

2.6.4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit voorts overwogen dat verzoeker met de tankpas van de DWI een opmerkelijke hoeveelheid ruitensproeiervloeistof heeft gekocht. Blijkens de motivering van verweerder betreft het hier niet de kern van de zaak, maar ook hiervan is niet duidelijk of hier van laakbare opzet dan wel van schuld, nonchalance of achteloosheid sprake was.

2.7. Voor het overige

2.7.1. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij heeft getracht als klokkenluider te opereren en dat hij daar nu het slachtoffer van dreigt te worden. Verzoeker heeft binnen de Herstelling een integriteitmelding gedaan van onzorgvuldig handelen door [persoon 2]. Dit onzorgvuldig handelen betrof volgens verzoeker het onder de algemene mappen plaatsen van persoonlijke dossiers van medewerkers. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de DWI direct na zijn melding een onderzoek naar hem heeft ingesteld.

2.7.2. De rechter ziet voor een direct verband tussen beide onderzoeken geen aanleiding, aangezien onderhavig onderzoek naar de gedragingen van verzoeker al in januari 2008 van start is gegaan, naar aanleiding van de melding van Verkaik. Dat laat echter onverlet dat de melding door [persoon 2] ook een rol heeft gespeeld in het onderzoek.

2.7.3. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat inderdaad sprake was van het plaatsen van persoonsgegevens door [persoon 2] op een openbare plek. Hij heeft hieraan toegevoegd dat dit niet juist was en dat [persoon 2] hierop is aangesproken.

2.7.4. Uit de gedingstukken komt dit echter niet naar voren. Uit de stukken blijkt daarentegen wel dat [persoon 2] op 5 maart 2008 een melding heeft gedaan over verzoeker en dat juist verzoeker indringend is aangesproken op de privacybrekende elementen van zijn actie.
Dat ieder verband tussen beide voorvallen ontbreekt is in dat licht niet direct aannemelijk.
2.7.5. Verzoeker heeft zich ter zitting ook nog beroepen op medische/psychische problemen. Blijkens een medische verklaring van de huisarts van 28 mei 2008 die zich bevindt onder de gedingstukken is sprake van een depressie bij verzoeker. Daarmee is echter geen verklaring gegeven voor het handelen van verzoeker. Verzoekers gemachtigde heeft er ter zitting van afgezien een nader stuk over de psychische gesteldheid van verzoeker aan de rechter over te leggen.
De rechter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verzoeker, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, het plichtsverzuim niet of verminderd zou dienen te worden toegerekend.
2.8. Conclusie

2.8.1. Gelet op hetgeen onder 2.4.1 tot en met 2.7.5 is overwogen, is het gegeven strafontslag naar voorlopig oordeel onevenredig te achten. Daarbij neemt de rechter ook nog in aanmerking dat verzoeker altijd naar behoren heeft gefunctioneerd. Weliswaar bevinden zich in het dossier geen verslagen van functionerings- of beoordelingsgesprekken, maar uit de overgelegde brief en e-mail van [persoon 3] van respectievelijk 12 januari en 14 oktober 2005 volgt dat verzoeker goed heeft gefunctioneerd en dat hij goede resultaten heeft geboekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het goede functioneren van verzoeker uitdrukkelijk onweersproken gelaten.

2.8.2. Dat leidt tot de conclusie dat naar verwachting het bestreden besluit in bezwaar niet gehandhaafd zal kunnen worden, en dat er met name onvoldoende grond is om het dienstverband met verzoeker definitief te verbreken.

2.8.3. De rechter ziet aanleiding het bestreden besluit met ingang van 22 oktober 2008 – de datum waarop het verzoekschrift van verzoeker door de rechtbank is ontvangen – te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar.

2.8.4. De rechter ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, begroot op een bedrag van € 644,00 en om te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem dient te worden vergoed.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

– wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
– schorst het bestreden besluit van 25 september 2008 met ingang van 22 oktober 2008 tot zes weken nadat de beslissing op het bezwaar van verzoeker aan hem is bekendgemaakt;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker, begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan verzoeker;
– bepaalt dat de gemeente Amsterdam het voor het verzoek gestorte griffierecht van € 145,00 aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 december 2008 door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Eijk, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bushmaster beschadigd in Uruzgan

Nieuwsbericht | 01-11-2008 | 14:23

Tijdens een gezamenlijke patrouille van een eenheid van de Afghan National Army en eenheid van de Nederlandse battlegroup in de omgeving van Chora is vanmiddag rond 1500 uur een Nederlandse Bushmaster op een Improvised Explosive Device (IED) gereden.

Hierbij raakte het voertuig zwaar beschadigd. Geen van de militairen in het voertuig raakte bij deze aanslag gewond. Het incident vond plaats ten westen van de White Compound, van waaruit Nederlandse en Afghaanse eenheden in Chora patrouilleren.

Arbeidsrecht – BD2672: Ontslag op staande voet

RECHTBANK ‘sHERTOGENBOSCH

Sector Kanton, locatie ‘sHertogenbosch

Zaaknummer : 534404

Rolnummer : 8636/07

Uitspraak : 22 mei 2008

in de zaak van:

[eiser]

wonende te Utrecht,

eiser,

tevens eiser in het incident tot het verkrijgen van een

voorlopige voorziening,

gemachtigde: mr. X,

advocaat te XX,

t e g e n :

de besloten vennootschap VION BOXTEL B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Boxtel,

gedaagde,

tevens gedaagde in het incident tot het verkrijgen van een

voorlopige voorziening,

gemachtigde: mw. mr. Y,

advocaat te YY.

Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘Vion’.

1. DE PROCEDURE

[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. Vion is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Bij rolbeslissing van de kantonrechter is vervolgens een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 15 april 2008.

Voorafgaande aan die comparitie zijn door partijen nog nadere producties in het geding gebracht en [eiser] heeft nog een incidentele conclusie tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening genomen. Partijen hebben tijdens de comparitie hun standpunten nader toegelicht.

Daarna is vonnis bepaald. Onder de genoemde processtukken bevinden zich tevens de in die stukken nader aangeduide producties.

2. HET GESCHIL

2.1. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat het aan hem gegeven ontslag op 5 juli 2007 nietig is. Verder vordert [eiser] om Vion te veroordelen om hem binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te laten tot zijn arbeid, zulks onder verbeurte van een dwangsom. Tenslotte vordert [eiser] betaling van het salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging vanaf 5 juli 2007 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst, een en ander te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.

[eiser] legt daaraan ten grondslag dat hij sedert 1980 bij Vion in dienst is en door deze ten onrechte op 5 juli 2007 is ontslagen op staande voet.

2.2. Vion heeft hiertegen tot verweer aangevoerd dat het ontslag op staande voet op 5 juli 2007 wel terecht is gegeven.

2.3 [eiser] heeft nog een incidentele conclusie genomen tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening, inhoudende om Vion te veroordelen tot het wedertewerkstellen van [eiser] op verbeurte van een dwangsom.

2.4 Voor de toelichting van partijen op de door hen ingenomen standpunten zij verwezen naar de inhoud van de processtukken. Voor zover relevant voor de beoordeling van dit geschil komen de stellingen van partijen hierna bij de beoordeling aan de orde.

3. DE BEOORDELING

In de hoofdzaak en het incident:

3.1. [eiser], geboren op [geboortedatum], is sedert 1980 in dienst van Vion, laatstelijk in de functie van expeditiemedewerker. [eiser] heeft niet nader weersproken de stelling van Vion dat hij per vier weken € 1.517,00 bruto aan basissalaris ontvangt en daarnaast een functionele toeslag van € 202,96 en een persoonlijke toeslag van € 93,20, exclusief vakantietoeslag en er geen sprake is van een structurele overwerkvergoeding.

Vion heeft [eiser] op 3 juli 2007 geschorst voor nader beraad, hetgeen heeft geleid tot een ontslag op staande voet per 5 juli 2007. De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 6 juli 2007 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag op staande voet en heeft aangegeven dat [eiser] bereid is de bedongen arbeid te hervatten.

3.2 Tussen partijen zijn in dit geschil reeds de volgende procedures gevoerd:

*) [eiser] heeft Vion in een voorlopige voorzieningenprocedure gedagvaard tegen de zitting van 26 juli 2007. In deze procedure heeft [eiser] gevorderd om Vion te veroordelen om hem binnen 24 uur na het te wijzen vonnis toe te laten tot zijn arbeid en voorts tot doorbetaling van het loon.

*) Na door Vion gevoerd verweer tegen deze vordering en de gehouden mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bij vonnis van 7 augustus 2007 Vion veroordeeld om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis weer toe te laten tot zijn werk en voorts om het loon vanaf 5 juli 2007 aan [eiser] door te betalen.

*) Bij voorwaardelijk verzoekschrift van 23 juli 2007 heeft Vion voor zoveel nodig ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht.

*) Bij beschikking van de kantonrechter van 7 augustus 2007 heeft de kantonrechter, na door [eiser] tegen gemeld verzoek gevoerd verweer, de verzochte ontbinding afgewezen.

*) Aangezien Vion geen uitvoering wenste te geven aan de gevorderde wedertewerkstelling heeft [eiser] in een voorlopige voorzieningenprocedure Vion gedagvaard tegen de zitting van 6 september 2007, waarbij niet alleen werd gevorderd de wedertewerkstelling, doch tevens een dwangsom van € 5.000, voor iedere dag dat Vion hiermede in gebreke zou zijn.

*) Bij vonnis van 18 september 2007 heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen, met als belangrijkste overweging toewijzing van de gevorderde dwangsom weinig zinvol te achten, nu door Vion met betrekking tot de eerder toegewezen wedertewerkstelling een spoedappelprocedure bij het gerechtshof is opgestart.

*) Bij arrest van het Gerechtshof te ’sHertogenbosch van 11 maart 2008 is het vonnis, waarbij de kantonrechter de wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon heeft uigesproken, bekrachtigd en dit vonnis aangevuld met het toewijzen van een dwangsom van € 250, voor iedere dag dat Vion niet voldoet aan de veroordeling.

*) Op 20 maart 2008 heeft Vion bij de rechtbank Utrecht, sector kanton, wederom een voorwaardelijk verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser].

*) Uiteindelijk heeft de kantonrechter te Utrecht bij beschikking van 14 april 2008 dit verzoek van Vion tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen.

3.3 In deze procedure vordert [eiser] nietigverklaring van het gegeven ontslag op staande voet, wedertewerkstelling, alsmede doorbetaling van het loon vanaf 5 juli 2007.

In deze bodemprocedure dient aldus ten gronde worden geoordeeld of het door Vion per 5 juli 2007 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet al dan niet terecht is gegeven.

De ontslaggrond wordt vermeld in het schrijven van Vion van 4 juli 2007. In dit schrijven staat ondermeer:

“De reden(en) die aan dit ontslag op staande voet ten grondslag ligt, c.q. liggen zijn de navolgende(n): U heeft zich niet gehouden aan redelijke bevelen c.q. opdrachten door of namens de werkgever verstrekt (immers, een ieder en dus ook u is herhaaldelijk gewezen op de noodzaak van het naleven van de hygiëneregels), bovendien heeft u door uw gedrag, c.q. handelen op grovelijke wijze de plichten, welke u in uw arbeidsovereenkomst zijn opgelegd veronachtzaamd, waardoor u het vertrouwen van uw werkgever onwaardig bent geworden.”

Het gestelde niet naleven van de hygiëneregels wordt in dat schrijven nog nader omschreven:

“Op dinsdag 3 juli 2007, om circa 14.30 uur, was u samen met uw collega, de heer [A], haken met onderdelen aan het verladen op dock 4. Zo[B], als [C], teamleider Expeditie, hebben geconstateerd dat hierbij de laadklep omhoog was gezet tot een hoogte van circa 50 centimeter. Dientengevolge sleepte de haken met vleesonderdelen dan ook over een afstand van ongeveer 1,0 meter over de laadklep. Dit is kwalitatief hetzelfde als goederen welke op de grond zijn gevallen gewoon zonder bijkomende handelingen weer ophangen. De laadklep wordt immers ook gebruikt voor het in en uitrijden van de heftrucks en door medewerkers welke er overheen lopen. Dit is een zeer zware afwijking van de geldende procedures en tegen de regels van het hygiëne reglement in.

3.4 Aan het ontslag is de overtreding van de hygiëneregels ten grondslag gelegd. Naast het incident van 3 juli 2007 heeft [eiser] in 2005 ook de hygiëneregels overtreden. Vion heeft toen de sanctie van een tijdelijke overplaatsing naar een andere afdeling opgelegd. In april 2007 heeft hij een bijna overtreding gemaakt.

3.5 Zowel in hun conclusies, als ter gelegenheid van de gehouden comparitie hebben partijen uitvoerig uiteengezet op welke wijze het vlees in de vrachtwagens volgens de reglementen dient te worden geladen en op welke wijze dit is geschied ten tijde van het voorval op 3 juli 2007.

Daarbij is het de kantonrechter duidelijk geworden dat partijen niet verschillen van mening over deze laadwijzen.

Het vlees wordt aan trossen van zo’n 100 kilogram aan een rail door het bedrijfspand van Vion verplaatst. De vrachtwagens, waarin het vlees dient te worden geladen, worden tegen het laaddock aangereden. Vervolgens valt deze klep op de in/uitgang van het dock. Vervolgens bestaat er geen enkel hoogteverschil tussen de klep van de vrachtwagen en de vloer van het dock.

Aldus is de hoogte van de rails in de vrachtwagen en de rail met het vlees vanuit het bedrijfspand gelijk. Vervolgens dient het vlees vanaf de rail vanuit het bedrijfspand te worden overgeheveld naar de rails in de vrachtwagen. Vanwege de hoogte van die rails –ongeveer 2.20 meter moet het personeel zich volgens de regels bedienen van een krukje (van ongeveer 40 tot 50 cm. hoogte) om aldus bij de rails te kunnen en het vlees van de inkomende rail(vanuit het bedrijfspand) over te hevelen naar de ontvangende rails (rails in de vrachtwagen). Het krukje moet bij iedere tros vlees worden verplaatst, omdat de tros vlees er anders niet langs kan. Ook moet het vlees gelijkmatig over de diverse rails in de vrachtwagen worden verdeeld en dient ook het krukje steeds verplaatst te worden. Als onweersproken is zijdens [eiser] aangevoerd dat in plaats van dat krukje vroeger (vóór de overplaatsing van [eiser] naar een andere afdeling) een zogenaamd rollerbankje werd gebruikt van ongeveer 20 cm. hoogte om zo bij de haken te kunnen. Zo’n rollerbankje was echter weer niet hoog genoeg voor kleinere mensen. Bij zijn terugkeer naar de afdeling expeditie waar [eiser] vroeger werkte en nu ook weer werkt, maakte hij kennis met het nieuwe systeem van het krukje in plaats van de rollerbank.

Om het vrij omslachtige systeem van de krukjes te vermijden en om meer snelheid te verkrijgen bij het laden, wordt de laadklep van de vrachtwagen iets hoger gezet (door bv. iets onder die laadklep te plaatsen), zodat men zonder gebruikmaking van het krukje bij de haken kon en het vlees sneller kon overplaatsen over de verschillende rails in de vrachtwagen.

Dit is overigens een niet toegestane wijze van laden vanwege het gevaar dat hierdoor langere trossen vlees een stukje over de bodem slepen.

3.5 Vanwege de omstandigheid dat de laadklep, zoals hiervoor uiteengezet, iets hoger was gezet, hebben een of meer trossen vlees de bodem van de laadklep geraakt.

Dit is geconstateerd door ondermeer de heer [B].

Deze heeft direct ingegrepen en daarbij de heer [A] en [eiser] weggestuurd. Dit heeft uiteindelijk alleen voor [eiser] vanwege eerdere waarschuwingen ter zake van het overtreden van de hygiënevoorschriften, geleid tot een ontslag op staande voet.

[eiser] bevestigt dat hem bij een later op die dag plaatsgevonden reconstructie van het gebeuren is gebleken dat een of meerdere trossen vlees inderdaad de bodem van de laadklep hebben geraakt. De trossen vlees hebben niet allen eenzelfde lengte en de trossen die lang zijn, raken de bodem als de klep omhoog is geplaatst. Hij erkent dat als hij dit meteen zelf had waargenomen de zogenaamde bezoedelingsprocedure had dienen te worden gevolgd, hetgeen onder meer inhoudt dat het vlees van de rail wordt gehaald en opnieuw wordt schoongemaakt.

3.6 Vion stelt met betrekking tot het voorval op 3 juli 2007 dat [eiser] zich bewust moet zijn geweest van het feit dat het krukje onder de klep was geplaatst èn het feit dat het vlees de klep zou raken.

De kantonrechter stelt vast dat niet is gebleken dat [eiser] willens en wetens het vlees over de grond heeft laten slepen. Wel heeft hij moeten zien dat de klep van de vrachtauto omhoog was gezet en hij heeft moeten weten en hij had er zich bewust van moeten zijn, dat het gevaar bestond dat lange trossen vlees daardoor de bodem zouden raken of zelfs over de bodem zouden slepen.

3.7 De kantonrechter erkent het belang dat Vion heeft bij de handhaving van de hygiënevoorschriften in haar bedrijf. Dat zij bij overtreding van die voorschriften door haar werknemers op doortastende wijze ingrijpt, is begrijpelijk. Volgens de huishoudelijke regels die Vion heeft overgelegd krijgt een werknemer na drie officiële waarschuwingen ontslag op staande voet.

3.7 Voor de beantwoording van de vraag of de overtreding waar [eiser] aan heeft meegewerkt, een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, zijn echter alle omstandigheden van het geval van belang.

De kantonrechter acht ter zake van de overtreding het volgende van belang.

3.8 Niet gebleken is dat [eiser] willens en wetens het vlees over de bodem heeft laten slepen. Voorts is als onweersproken door [eiser] aangevoerd dat hij tijdens een pauze toen zijn eigen oplegger was geladen en hij moest wachten totdat die oplegger was weggereden en een nieuwe oplegger klaar stond om geladen te worden, op 3 juli 2007 genoemde [heer A] is gaan meehelpen met het inladen van de vrachtwagen. [eiser] had ervoor kunnen kiezen te wachten en zijn collega niet mee te gaan helpen. Daar waar Vion zich in deze procedure eerst heeft uitgelaten in de trant van dat [eiser] gewoon zijn normale werk deed, heeft zij op vragen van de kantonrechter geantwoord dat [eiser] niet verplicht was om [heer A] te gaan helpen. Daarenboven is het [heer A] geweest die het krukje klaarblijkelijk onder de laadklep had geplaatst om deze iets hoger te maken. Dit verhogen was gebeurd voordat [eiser] hem was komen assisteren met laden. Aan [heer A] is voor zijn handelwijze door Vion slechts een waarschuwing gegeven.

De door Vion voorgeschreven werkwijze met het krukje is een omslachtige (en tijdrovende) werkwijze omdat bij iedere tros het krukje moet worden verplaatst. Op de werknemers wordt een behoorlijke productiedruk gelegd. Van een willens en wetens overtreden van de voorschriften door [eiser] is niet gebleken.

3.9 Vion heeft het verschil in sanctie voor [heer A], slechts een waarschuwing, en voor [eiser] een ontslag op staande voet, gerechtvaardigd door erop te wijzen dat [eiser] reeds vele malen gewaarschuwd was. Aan het onderhavige ontslag is uitsluitend de overtreding van de hygiënevoorschriften ten grondslag gelegd, zodat aan de andere waarschuwingen nu voorbij wordt gegaan. Op het incident van 2005 waarvan [eiser] erkent dat dit een overtreding was waarvan hij spijt heeft, is de sanctie van overplaatsing gevolgd. In april 2007 zou [eiser] de intentie hebben gehad de regels te overtreden, maar is hij door een collega daarvan afgehouden. In een gesprek dat ook schriftelijk is vastgelegd, is hij erop gewezen dat het belangrijk is dat de regels gevolgd worden. Van een officiële waarschuwing is hier geen sprake geweest.

3.10 Verder zijn voor de vraag of er een dringende reden is die dit ontslag rechtvaardigt, de persoonlijke omstandigheden van [eiser] van belang. [eiser] was ten tijde van het voorval 57 jaar, hij was reeds 27 jaar in dienst – kennelijk tot 2005 naar tevredenheid van Vion en vier jaar verwijderd van zijn vroegpensioen. Hij is kostwinner en het is aannemelijk dat [eiser] zeer geringe kansen heeft op de arbeidsmarkt gelet op zijn leeftijd, zijn eenzijdige werkervaring en zijn persoonlijkheid – zijn gemachtigde heeft hem omschreven als “autistisch”, hetgeen Vion zelf zou hebben gezegd en door haar niet is bestreden.

3.11 De kantonrechter komt tot het oordeel dat onder de gegeven omstandigheden rond het feit, als ook de persoonlijke omstandigheden van [eiser], in onderling verband en samenhang bezien, het gegeven ontslag op staande voet een te zwaar middel is geweest. De nietigheid van dat ontslag is door [eiser] terecht ingeroepen. [eiser] heeft dan ook recht op loon vanaf 5 juli 2007.

3.12 Voorts is aan de orde de vordering ter zake de wedertewerkstelling. Vion heeft aangevoerd dat voor een wedertewerkstelling geen grond is. In de argumentatie daarbij grijpt zij voortdurend terug op de stelling dat zij een werknemer die de regels niet wil opvolgen, niet tewerk hoeft te stellen. Daar voegt zij dan aan toe dat het ontslag op staande voet terecht is. Dit ontslag wordt echter nietig verklaard en niet is gebleken dat [eiser] de regels niet op wil volgen. [eiser] is in dienst van Vion en heeft in beginsel recht op toelating tot zijn werk tenzij er bijzondere redenen zouden zijn die aan dergelijke toelating in de weg zouden staan. Daarbij kunnen de redenen die tot het ontslag hebben geleid geen rol spelen, nu dit ontslag nietig wordt verklaard. Van belang is voorts dat het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen. Vion heeft nog aangevoerd dat [eiser] geen draagvlak onder zijn collega’s zou hebben. De kantonrechter is van oordeel dat voor zover er bij een paar collega’s al mogelijk sprake zou kunnen zijn van enige weerstand, deze weerstand niet van doorslaggevend belang kan zijn, omdat [eiser] ook door zijn collega’s als hun vertegenwoordiger in de ondernemingsraad van Vion is gekozen. Dit duidt er niet op dat men niet met hem wil samenwerken.

Anders dan Vion heeft gesteld heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk een belang bij toelating tot zijn werk. [eiser] is zeer betrokken bij zijn werk en zijn werk is alles voor hem. Ter comparitie heeft hij verklaard dat hij zeer verknocht is aan het werken in een slachterij, vanwege de aard van het werk, de sfeer en de collega’s en dat hij in dat werk zijn bestemming heeft gevonden. De schorsing gevolgd door het ontslag op staande voet, heeft bovendien een diffamerend effect. Nu het ontslag is vernietigd, heeft [eiser] ook recht op eerherstel in de vorm van toelating tot zijn werk.

3.13 De vordering tot wedertewerkstelling ligt dan ook voor toewijzing gereed. Nu ondanks eerdere uitspraken van zowel de kantonrechter als het gerechtshof te ’sHertogenbosch Vion weigerachtig blijft in het wedertewerkstellen van [eiser], acht de kantonrechter genoegzame gronden aanwezig om de door [eiser] gevorderde verhoogde dwangsom toe te wijzen, waarbij deze echter wordt beperkt tot € 500, voor iedere dag dat Vion in gebreke blijft te voldoen aan de veroordeling.

3.14 Vion zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen.

4. DE BESLISSING

De kantonrechter:

In de hoofdzaak en in het incident:

Verklaart voor recht dat het op 5 juli 2007 aan [eiser] gegeven ontslag nietig is.

Veroordeelt Vion om [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn arbeid onder verbeurte van een dwangsom van € 500, per dag of gedeelte van de dag dat Vion in gebreke blijft hieraan te voldoen.

Veroordeelt Vion om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen het basissalaris van bruto

€ 1.517,00, de functionele toeslag van € 202,96 en de persoonlijke toeslag van € 93,20 per vier weken, alsmede te vermeerderen met eventuele CAOverhogingen en met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 5 juli 2007 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, een en ander onder aftrek van het door Vion aan [eiser] betaalde salaris over genoemde periode.

Veroordeelt Vion in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op € 633,31, waarin begrepen een bedrag van € 350, als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met BTW belast).

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het anders en meer gevorderde.

Aldus gewezen door mr. M.H.Kobussen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.

 

1 32 33 34 35 36 38