Verstoorde arbeidsrelatie

Verstoorde arbeidsrelatie

Verstoorde arbeidsrelatie met een werknemer die zich beroepen heeft op een opzegverbod (ziekte).


De uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 3647838 AZ VERZ 14-361

Beschikking van de kantonrechter van 11 februari 2015

in de zaak van:

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] aan de [adres],

verzoeker,

gemachtigde: mr. M.E. van Schaick,

tegen:

de vennootschap naar buitenlands recht GF Machining Solutions International SA , gevestigd te 6616 Losone, Zwitserland aan het adres Via dei Pioppi 2,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.W.F.M. de Leeuw.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en GF genoemd worden.

1De procedure

1.1.Op 3 december 2014 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift van [verzoeker], waarbij hij verzoekt de tussen hem als werknemer en GF als werkgeefster bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de in het verzoekschrift vermelde gewichtige redenen.
1.2.Op 23 januari 2015 is door GF een verweerschrift ingediend, waarbij GF zich gemotiveerd heeft verzet tegen de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Tevens heeft GF bij tegenverzoek voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst niet reeds zal eindigen door middel van opzegging na verkregen toestemming van het UWV, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen.
1.3.Op 28 januari 2015 is een mondelinge behandeling van de zaak gehouden.
1.4.Partijen hebben daarna verzocht een beschikking te geven, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2De beoordeling

2.1.Gelet op de stukken en de ter mondelinge behandeling door partijen afgelegde verklaringen, alsmede gelet op hetgeen partijen op vragen van de kantonrechter over en weer nog hebben aangevoerd, stelt de kantonrechter het navolgende vast.- [verzoeker] is op 18 maart 1996 bij (de rechtsvoorganger van) GF in dienst getreden en vervult thans de functie van Director Branch Office Benelux tegen een salaris van € 8.593,75 bruto per maand. [verzoeker] is 51 jaar oud.

– Op 3 september 2014 is [verzoeker] door zijn leidinggevenden geïnformeerd dat de productieafdeling van de Branch Office Benelux zal worden gesloten en dat de werknemers die voor dit onderdeel werkzaam zijn – inclusief [verzoeker] – worden voorgedragen voor ontslag. [verzoeker] heeft daarbij tot eind september 2014 de gelegenheid gekregen om na te denken over het eventueel overnemen van productieactiviteiten door middel van een ‘management buyout’. Op 4 september 2014 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld en tot op heden niet hersteld.

– Op 26 september heeft [verzoeker] van GF een brief ontvangen waarin de arbeidsovereenkomst werd opgezegd tegen 31 maart 2015. [verzoeker] heeft de opzegging schriftelijk vernietigd en aangegeven dat hij bereid is te spreken over een minnelijke regeling ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.

– Op 10 november 2014 heeft GF bij UWV Werkbedrijf een ontslagvergunning aangevraagd. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de onderhavige verzoekschriften was nog geen beslissing op de aanvraag gegeven.

– Op 26 november 2014 heeft GF aan [verzoeker] een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst, welk voorstel door [verzoeker] niet is geaccepteerd.

2.2.[verzoeker] verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat hij de ontslagprocedure bij UWV Werkbedrijf niet wenst af te wachten. Niet alleen omdat [verzoeker] een lange opzegtermijn heeft, maar ook omdat niet zeker is of UWV wel toestemming zal verlenen en er sprake is van een opzegverbod vanwege arbeidsongeschiktheid. [verzoeker] stelt dat de organisatiewijzigingen van de laatste 10 jaar een zware wissel hebben getrokken op de verhouding met zijn leidinggevenden en zijn gezondheid en hebben geleid tot zijn huidige arbeidsongeschiktheid. De ontslagaanzegging en het eenzijdig handelen van GF zijn daarbij de spreekwoordelijke druppel geweest. Na de ziekmelding heeft GF geen contact met [verzoeker] opgenomen en hem feitelijk al uit zijn functie ontheven door hem niet meer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen binnen het bedrijf, geen notulen meer te verstrekken en zijn autorisatie voor het computerprogramma Board in te trekken. GF heeft ook geen opvolging gegeven aan het advies van de bedrijfsarts om mediation aan te gaan. Uiteindelijk heeft pas op 21 januari 2015 (een week voor de mondelinge behandeling) een mediationgesprek plaatsgevonden maar dat heeft geen resultaat opgeleverd. Er is sprake van een verstoordearbeidsrelatie en voortzetting van de arbeidsrelatie is ziekmakend zodat van [verzoeker] niet kan worden gevergd dat hij het einde van zijn dienstverband afwacht, aldus [verzoeker].

2.3.

GF voert verweer tegen de door [verzoeker] verzochte ontbinding en stelt – kort gezegd – dat het enkele feit dat GF heeft medegedeeld dat de productieafdeling van de Branch Office Benelux zal worden gesloten niet maakt dat zij verwijtbaar heeft gehandeld en dat er daardoor sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding. Sinds die mededeling tracht [verzoeker] evenwel een breuk te forceren door GF allerlei verwijten te maken. Voor zover er al redenen zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zijn deze aan [verzoeker] zelf te wijten, aldus GF. GF heeft [verzoeker] op 26 november 2014 nog een schriftelijk beëindigingsvoorstel gedaan, maar nog voordat de termijn om op het voorstel te reageren was verstreken heeft [verzoeker] het ontbindingsverzoek ingediend.

Voor zover het dienstverband niet op andere wijze zal eindigen, bijvoorbeeld middels opzegging na verkregen toestemming van UWV, verzoekt GF de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden wegens wijzigingen in de omstandigheden die aan [verzoeker] te wijten zijn.

2.4.De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat de door partijen aangehaalde Van Hooff Elektra-doctrine in de onderhavige situatie strikt genomen niet van toepassing is. Er is immers (nog) geen sprake van een door UWV Werkbedrijf verleende toestemming om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen, zodat van een opzegging en een ontbindings-verzoek tijdens de opzegtermijn eveneens geen sprake is. Het einde van het dienstverband staat derhalve nog niet vast. Het verzoek van [verzoeker] dient dan ook niet getoetst te worden aan de stringentere norm van Van Hooff Elektra, maar moet worden beoordeeld als een ‘normaal’ verzoekschrift. Daarbij staat wel voorop dat het indienen van een ontbindings-verzoek met als reden een (hogere) beëindigingsvergoeding te verkrijgen, op zichzelf geen gegronde reden voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan opleveren, zodat dient te worden getoetst of de grond voor het ontbindingsverzoek niet enkel is gelegen in de wens van [verzoeker] om een vergoeding te verkrijgen.
2.5.[verzoeker] heeft aan zijn verzoekschrift ten grondslag gelegd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie die ziekmakend zou zijn. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat voorafgaand aan het gesprek van 3 september 2014 reeds sprake was van een moeizame of verstoorde relatie tussen hem en de heer [X] (Head of Region voor Europa) en/of de heer [Y] (Managing Director) als gevolg van de organisatiewijzigingen in 2007 en later. Iedere aanwijzing daarvoor ontbreekt in het dossier. Wel acht de kantonrechter aannemelijk dat [verzoeker] het niet eens was met de wijze waarop de verschillende reorganisaties bij GF werden doorgevoerd en dat [verzoeker] die reorganisaties als directeur moest begeleiden en dat dit bij hem tot onvrede heeft geleid. Dat maakt echter nog niet dat daarmee een verstoorde arbeidsrelatie voorafgaande aan 3 september 2014 kan worden vastgesteld.
2.6.Het voorgaande brengt met zich mee dat de verstoorde arbeidsrelatie, voor zover daarvan thans sprake is, naar het oordeel van de kantonrechter eerst is ontstaan (of geconstrueerd) nadat GF aan [verzoeker] heeft kenbaar gemaakt dat de productieafdeling van de Branch Office Benelux zal worden gesloten en dus in het zicht van een voorgenomen beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Uit het feit dat [verzoeker] vervolgens een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter heeft ingediend nadat door GF een – in de visie van [verzoeker] te mager – beëindigingsvoorstel is gedaan, kan de kantonrechter niet anders concluderen dan dat het [verzoeker] enkel te doen is om een hogere beëindigingsvergoeding te verkrijgen. Het verzoek zal dus moeten worden afgewezen vanwege het ontbreken van een gegronde reden daartoe.
2.7.Het tegenverzoek van GF is gedaan onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst niet reeds zal eindigen door middel van opzegging na verkregen toestemming van het UWV Werkbedrijf. De kantonrechter is van oordeel dat het uitspreken van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder deze voorwaarde niet mogelijk is, omdat een dergelijke voorwaarde in strijd komt met het stelsel van het ontslagrecht en van de ontbindingsprocedure in het bijzonder. De ontbindingsprocedure is gericht op het verkrijgen van een spoedige beslissing omtrent het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de overeenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daarmee geeft artikel 7:685 BW slechts ruimte voor ontbinding op korte termijn. Nu GF in feite de UWV-procedure wil afwachten en slechts ontbinding vraagt voor het geval dat UWV afwijzend beslist, is van een onmiddellijke noodzaak tot ontbinding kennelijk geen sprake. Het verzoek van GF zal dus eveneens moeten worden afgewezen.
2.8.Tot slot merkt de kantonrechter nog op dat [verzoeker] door aldus te beslissen feitelijk in ieder geval niet wordt benadeeld. In geval van opzegging ligt immers de route van een kennelijk onredelijk ontslag open. In geval van afwijzing van het verzoek tot toestemming door UWV of het niet kunnen opzeggen vanwege het ontslagverbod bij ziekte, kan een hernieuwd verzoek tot ontbinding worden ingediend.
2.9.In de aard en uitkomst van deze procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van het geding te compenseren.

3De beslissing

De kantonrechter

3.1.wijst het over en weer verzochte af,

3.2.compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Aldus gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, en in het openbaar uitgesproken.

Ontslag op staande voet

Ontslag op staande voet: geen werkweigering tijdens vrijstelling werk

Geen dringende reden voor ontslag op staande voet wegens werkweigering. Het niet verschijnen op het werk levert onder de gegeven omstandigheden, waarbij werkneemster vrijstelling van haar werkzaamheden heeft gedurende onderhandelingen partijen en verstoorde verhouding tussen partijen, geen dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW.


De uitspraak

ECLI:NL:GHSHE:2014:2978

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.127.359/01

arrest van 26 augustus 2014

in de zaak van

1. [Cafetaria-Croissanterie], [Cafetaria-Croissanterie],

gevestigd te [woonplaats],

2. [appellante 2],

wonende te [woonplaats],

3. [appellant 3],

wonende te [woonplaats],

appellanten,

hierna gezamenlijk aan te duiden als [Cafetaria-Croissanterie],

advocaat: mr. A.A. Slager te Zoetermeer,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde],

advocaat: mr. P.H.G.C. Gremmen te Roosendaal,

op het bij exploot van dagvaarding van 7 mei 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team kanton Bergen op Zoom van 7 januari 2013, gewezen tussen [Cafetaria-Croissanterie] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 745025 CV EXPL 12-6835)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;

– de conclusie van eis in hoger beroep tevens akte overleggen productie;

– de memorie van antwoord.

Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3De beoordeling

3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

– [geïntimeerde], geboren op [geboortedatum] 1968, is op 15 januari 1998 in dienst getreden bij [Cafetaria-Croissanterie], een cafetaria/croissanterie. [geïntimeerde] was laatstelijk bij [Cafetaria-Croissanterie] werkzaam in de functie van bedrijfsleidster tegen een salaris van € 2.237,08 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.

– Tussen [appellant 3] (appellant sub 3, hierna: [appellant 3]) en [geïntimeerde] heeft gedurende 12 jaar een affectieve relatie bestaan. [geïntimeerde] heeft deze relatie medio 2011 beëindigd.

– [geïntimeerde] is in oktober 2011 arbeidsongeschikt geworden. In overleg met de bedrijfsarts is [geïntimeerde] in januari 2012 voor drie maal vier uur gaan werken.

– Eind januari 2012 zijn partijen het met elkaar eens geworden dat de arbeidsovereenkomst tussen hen zou worden beëindigd. Zij zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst beëindigd zou worden. [Tijdens de onderhandelingen daarover was [geïntimeerde] door [Cafetaria-Croissanterie] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden met behoud van loon.

– Tijdens een bespreking tussen partijen op 13 februari 2012 is door [Cafetaria-Croissanterie] een eerste concept vaststellingsovereenkomst aan [geïntimeerde] overhandigd waarin onder meer 31 mei 2012 als beëindigingsdatum was opgenomen. Deze vaststellingsovereenkomst is niet door partijen getekend.

– Bij brief van 16 april 2012 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] een tweede concept vaststellingsovereenkomst doen toekomen aan [Cafetaria-Croissanterie], waarin onder meer als beëindigingsdatum 1 juli 2012 is opgenomen. Ook toen is het niet tot een ondertekening gekomen.

– Bij brief van haar gemachtigde van 25 juni 2012 heeft [Cafetaria-Croissanterie] een nieuw voorstel aan [geïntimeerde] gedaan om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te komen. Hierin staat onder meer vermeld dat het dienstverband met wederzijds goedvinden eindigt per 30 september 2012 en dat [geïntimeerde] tot het einde van het dienstverband wordt vrijgesteld van haar werkzaamheden met behoud van loon. [geïntimeerde] heeft voornoemd voorstel niet geaccepteerd.

– Bij faxbericht van haar gemachtigde van 1 augustus 2012 heeft [Cafetaria-Croissanterie] [geïntimeerde] medegedeeld haar nog één maal in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden te hervatten, dat zij op woensdag 8 augustus 2012 van 10.00 uur tot 19.00 uur moet komen werken en dat als zij niet zou komen opdagen, voor [Cafetaria-Croissanterie] aanleiding zou kunnen bestaan om de loonbetaling te staken en [geïntimeerde] ontslag op staande voet te geven op grond van werkweigering.

– Bij brief van 7 augustus 2012 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] er onder meer op gewezen dat [geïntimeerde] door [Cafetaria-Croissanterie] is vrijgesteld van het verrichten van haar werkzaamheden tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst zal zijn beëindigd.

– ’ t [Cafetaria-Croissanterie] heeft bij emailbericht van 14 augustus 2014 [geïntimeerde] medegedeeld geen loon meer te betalen, nu [geïntimeerde] op 8 augustus 2012 niet op haar werk is verschenen, en heeft haar vervolgens een officiële waarschuwing gegeven.

– Bij brief van 22 augustus 2012 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [Cafetaria-Croissanterie] gesommeerd het salaris van [geïntimeerde] alsnog over te maken en gewezen op het feit dat er onderhandelingen gaande zijn over beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat [Cafetaria-Croissanterie] zelf te kennen heeft gegeven dat [geïntimeerde] is vrijgesteld van haar werkzaamheden tot 30 september 2012.

– ’ t [Cafetaria-Croissanterie] heeft het loon toch doorbetaald.

– Bij brief van haar gemachtigde van 6 september 2012 heeft [Cafetaria-Croissanterie] [geïntimeerde] gesommeerd om op maandag 10 september 2012 om 10.00 uur haar werkzaamheden te hervatten en dat ontslag op staande voet zou volgen, indien [geïntimeerde] niet tot werkhervatting zou overgaan. [geïntimeerde] is op 10 september 2012 niet op het werk verschenen.

– Bij brief van haar gemachtigde van 11 september 2012 heeft [Cafetaria-Croissanterie] [geïntimeerde] op staande voet ontslagen op grond van werkweigering. [Cafetaria-Croissanterie] heeft de loonbetaling aan [geïntimeerde] gestaakt.

– De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft bij brief van 18 september 2012 de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.

– Bij beschikking van 7 januari 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team kanton Bergen op Zoom de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor het geval in rechte komt vast te staan dat deze nog bestaat, op grond van een verandering in de omstandigheden ontbonden met ingang van 16 januari 2013 en aan [geïntimeerde] ten laste van [Cafetaria-Croissanterie] een vergoeding toegekend van € 23.000,- bruto.

3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd [Cafetaria-Croissanterie] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van:

a. a) het loon over de maand september 2012 ad € 2.237,08;

b) het loon vanaf oktober 2012 totdat het dienstverband op rechtsgeldige wijze is beëindigd;

c) de wettelijke rente over het sub a en sub b gevorderde;

d) de wettelijke verhoging over het sub a en sub b gevorderde;

e) de buitengerechtelijke kosten;

f) de proceskosten.

3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat het haar door [Cafetaria-Croissanterie] op 11 september 2012 gegeven ontslag op staande voet nietig is en dat dientengevolge het dienstverband inclusief de daaruit voortvloeiende loonbetalingsverplich-ting doorloopt totdat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd, zijnde 16 januari 2013.

3.2.3. ‘

t [Cafetaria-Croissanterie] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

[Cafetaria-Croissanterie] heeft daarnaast in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.449,21 ter zake van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

3.3.Bij vonnis waarvan beroep, hersteld bij herstelvonnis van 15 mei 2013, heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen met dien verstande dat de wettelijke rente is toegewezen (telkens) vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening en de wettelijke verhoging is gematigd tot 10%.

3.4. ‘t [Cafetaria-Croissanterie] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Deze grieven richten zich, kort gezegd, tegen het oordeel van de kantonrechter dat de nietigheid van het ontslag terecht is ingeroepen en dat het dienstverband heeft voortgeduurd tot 16 januari 2013. [Cafetaria-Croissanterie] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten. Het hof zal de grieven, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk behandelen.

3.5.[geïntimeerde] heeft de grieven gemotiveerd bestreden.

3.6. Het hof overweegt als volgt.

Het geschil van partijen betreft de vraag of sprake is van een dringende reden voor het door [Cafetaria-Croissanterie] aan [geïntimeerde] ontslag in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW. Als dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.

3.7.1.In de ontslagbrief van 11 september 2012 wordt [geïntimeerde] verweten dat zij zonder bericht van verhindering niet is verschenen op haar werk en dat zij zodoende werk heeft geweigerd. Het staat vast dat zij inderdaad geen gevolg heeft gegeven aan de sommatie om op 10 september 2012 haar werkzaamheden te hervatten. Het gaat dan om de vraag of de weigering van [geïntimeerde] om haar werkzaamheden te hervatten kan worden beschouwd als een werkweigering die een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. [geïntimeerde] voert dienaangaande als verweer dat partijen aan het onderhandelen waren over de voorwaarden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden en dat [geïntimeerde] door [Cafetaria-Croissanterie] vrijgesteld was van het verrichten van haar werkzaamheden gedurende de onderhandelingen. Volgens haar heeft [Cafetaria-Croissanterie] op geen enkele wijze medegedeeld dat de onderhandelingen als geëindigd dienden te worden beschouwd, zodat zij de sommaties van de gemachtigde van [Cafetaria-Croissanterie] om aan het werk te gaan niet serieus hoefde te nemen.

3.7.2.Het hof stelt voorop dat partijen het eens zijn over het feit dat [geïntimeerde] in elk geval gedurende de onderhandelingen van partijen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vrijgesteld was van het verrichten van werkzaamheden met behoud van loon. Om te kunnen beantwoorden of [geïntimeerde] al dan niet terecht heeft geweigerd haar werk te hervatten, dient beoordeeld te worden of [geïntimeerde] uit de brieven die namens [Cafetaria-Croissanterie] voorafgaande aan het ontslag op staande voet aan haar zijn gestuurd, heeft kunnen afleiden dat de onderhandelingen waren geëindigd en dat zij daardoor niet langer was vrijgesteld van haar werkzaamheden. Het hof is – evenals de kantonrechter – van oordeel dat dit niet het geval is en neemt daartoe het navolgende in aanmerking.

3.7.3.

Het laatste inhoudelijke voorstel om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen is afkomstig van [Cafetaria-Croissanterie] en dateert van 25 juni 2012. Dit voorstel heeft [geïntimeerde] niet geaccepteerd. Het hof kan [Cafetaria-Croissanterie] niet volgen, voor zover zij stelt dat [geïntimeerde] na het afwijzen van voornoemd voorstel had moeten beseffen dat partijen er niet uit zouden komen en dat de onderhandelingen waren geëindigd. Uit de betreffende brief van de gemachtigde van [Cafetaria-Croissanterie] van 25 juni 2012 kan niet worden afgeleid dat het daarin opgenomen voorstel het laatste voorstel van [Cafetaria-Croissanterie] zou zijn om tot een overeenstemming ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen en dat aan afwijzing van het voorstel de consequentie was verbonden dat de onderhandelingen zouden worden afgebroken. In de brief staat slechts aangegeven dat het voorstel geldig was tot 30 juni 2012 en dat het geheel zou komen te vervallen, indien [geïntimeerde] niet voor 30 juni 2012 volledig akkoord zou gaan met het voorstel. Het gegeven dat de standpunten van partijen ten aanzien van de voorwaarden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op dat moment nog ver uit elkaar lagen doet aan het voorgaande niet af, evenmin als het gegeven dat er na het laatste voorstel van [Cafetaria-Croissanterie] van 25 juni 2012 geen overleg meer is geweest tussen partijen.

Ook in de daarop volgende correspondentie van/namens [Cafetaria-Croissanterie] van 1 augustus 2012, 14 augustus, 6 september 2012 en 11 september 2012 wordt geen melding gemaakt van een beëindiging van de onderhandelingen, zelfs niet nadat de gemachtigde van [geïntimeerde] in haar brief van 22 augustus 2012 heeft aangegeven dat de onderhandelingen van partijen nog voortduurden en [geïntimeerde] gedurende deze onderhandelingen was vrijgesteld van het verrichten van haar werkzaamheden. Bovendien heeft [geïntimeerde] niet, althans onvoldoende weersproken gesteld dat zij tot september 2010 iedere week haar loon van appellant sub 3 uitbetaald kreeg en dat bij die gelegenheden evenmin aan haar is medegedeeld dat de onderhandelingen waren afgebroken en dat zij weer moest komen werken.

In het bijzonder uit de brief van 6 september 2012 hoefde [geïntimeerde] niet af te leiden dat de onderhandelingen waren geëindigd en dat het in die brief geuite dreigement van ontslag op staande voet zou worden geconcretiseerd. Uit het voorstel van [Cafetaria-Croissanterie] van 25 juni 2012 volgt immers dat de vrijstelling van de werkzaamheden in ieder geval zou duren tot 30 september 2012.

3.7.4.Het hof stelt vast dat tussen partijen al vanaf januari 2012 overeenstemming bestond over het feit dat de arbeidsrelatie beëindigd moest worden. Gedurende acht maanden heeft [Cafetaria-Croissanterie] geen andere concrete stappen ondernomen dan het doen van enkele voorstellen om die beëindiging te realiseren (ook niet nadat die voorstellen door [geïntimeerde] waren afgewezen), waardoor op zich al de vraag rijst hoe dringend de noodzaak tot de beëindiging op staande voet was. Dit geldt temeer daar vast staat dat [Cafetaria-Croissanterie] [geïntimeerde] voor de duur van de onderhandelingen over de voorwaarden waaronder het tot een beëindiging kon komen heeft vrijgesteld van het verrichten van arbeid onder doorbetaling van het loon. Vervolgens heeft [Cafetaria-Croissanterie] bij het uitblijven van een reactie op haar laatste voorstel niet met een nieuw voorstel gereageerd, noch [geïntimeerde] uitgenodigd tot voortzetting van de onderhandelingen, noch mededeling gedaan van het feit dat zij de onderhandelingen als beëindigd beschouwde, ook niet toen [geïntimeerde] haar erop wees dat de onderhandelingen nog liepen. Daarentegen heeft [Cafetaria-Croissanterie] [geïntimeerde] opdracht gegeven om weer te komen werken, hoewel zij zich ervan bewust was dat een verdere samenwerking tussen partijen – mede gelet op de verstoorde persoonlijkeverhouding tussen [appellant 3] en [geïntimeerde] – onmogelijk was. Onder die omstandigheden kan de opdracht om de werkzaamheden op 10 september 2012 te hervatten niet worden beschouwd als een redelijke opdracht waarvan de weigering aanleiding kon geven tot een ontslag op staande voet. Het hof is dan ook van oordeel dat het niet verschijnen op het werk op 10 september 2012 onder de gegeven feiten en omstandigheden geen dringende reden oplevert voor een opzegging van de arbeidsovereenkomst op voet van artikel 7:677 lid 1 BW. Dit betekent dat het hoger beroep van [Cafetaria-Croissanterie] faalt.

3.8.Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd. [Cafetaria-Croissanterie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep.

4De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

veroordeelt [Cafetaria-Croissanterie] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 299,- aan verschotten en op € 632,- aan salaris advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.J.H.A. Venner-Lijten en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 augustus 2014.

Provincie treft regeling met ambtenaar

ASSEN – De provincie Drenthe heeft een regeling getroffen met de vierde provincieambtenaar die strafontslag zou krijgen.

 

De man, die 33 jaar bij de provincie werkte, werd onder meer foute kilometerdeclaraties verweten. Een recherchebureau had maandenlang zijn auto met een track en trace-systeem uitgerust. Ook werden er rond zijn schorsing omstreden veiligheidsmaatregelen getroffen, omdat de man een gevaar zou zijn vanwege een wapenvergunning. Ook zou hij volgens de track en trace-gegevens van het recherchebureau lid zijn van een motorclub, maar dat bleek helemaal niet te kloppen.

 

Onthullingen
De provinciale politiek eiste daarover opheldering, na onthullingen hierover bij RTV Drenthe en KRO’s Brandpunt. Vorige week was er nog een uren durend debat in de Statencommissie over de kwestie, waar verantwoordelijk VVD-gedeputeerde Henk Brink duidelijkheid over de kwestie moest geven. Maar dat debat leverde niet de antwoorden op die de fracties van SP, GroenLinks en CDA hadden geëist.
Vandaag is tussen de ambtenaar en de provincie Drenthe een regeling getroffen, waar verder niet over gepraat mag worden. Jurist mr. Ferre van de Nadort, die kritiek had op de onderzoeksmethodes en de wijze waarop zijn cliënt ‘gecriminaliseerd’ zou zijn, wil verder dan ook niet reageren. Maar de zaak is hiermee voor zijn cliënt afgedaan.
Doofpot

Fractievoorzitter van de SP in de Staten Ko Vester pleitte voor een goede oplossing voor de werknemer. Hij is dan ook blij dat er een regeling is getroffen. Wel vindt hij het jammer dat er niet duidelijk wat er nou geregeld is. “Het is echt dichtgetimmerd. Het zal een goed akkoord zijn. De commissaris van de Koning heeft twee dagen hard aan een oplossing gewerkt. We zullen helaas nooit weten wat dit de onze gemeenschap heeft gekost”, aldus Vester. “Het is een doofpot-affaire geworden. We zullen nooit weten wat er gespeeld is en hoe er gehandeld is door het college en de provincie. Ik hoop dat we er allemaal van geleerd hebben.”

PvdA en D66: openbaar debat over fraudeonderzoek provincie

ASSEN – Een openbaar debat op woensdag 18 juni over de ambtenarenkwestie op het provinciehuis en het omstreden rechercheonderzoek van Marple. Dat willen D66 en PvdA in Provinciale Staten.

Aanleiding zijn nieuwe onthullingen bij RTV Drenthe en Brandpunt afgelopen weekend over omstreden onderzoeksmethodes, het criminaliseren van een ambtenaar op basis van onjuiste conclusies, en het inzetten van zware beveiliging.


Onthutsend

Na schriftelijke Statenvragen gisteren van CDA, SP en GroenLinks, vindt PvdA-Statenlid Roelie Goettsch het tijd voor een openbaar debat. De PvdA noemt de onthullingen ‘onthutsend’ en vindt dat die de provincie schaden. Goettsch vindt dat dit beeld door GS rechtgezet moet worden door in het openbaar aan te geven hoe de onderzoekers te werk zijn gegaan, waarom zware beveiligingsmaatregelen zijn getroffen en welke beweringen nu wel en niet juist zijn.
Schadelijk
D66-Statenfractievoorzitter Marianne van der Tol heeft, nu er zoveel Statenvragen liggen, inmiddels alle fractievoorzitters benaderd met het verzoek om de kwestie op de agenda te zetten van de Statencommissie Financiën en Bestuur van 18 juni. Ze schrijft: “De achterliggende gedachte van ons verzoek is dat er door de onthullingen een beeld van de provincie is ontstaan dat schadelijk en ongewenst zou kunnen zijn. We hopen dat tijdens de vergadering feiten en geruchten gescheiden kunnen worden, en dat er meer duidelijkheid komt.” D66 wil voorkomen dat dit een langslepende kwestie wordt.
Gerehabiliteerd
Het college van Gedeputeerde Staten beraadt zich vandaag over het verzoek voor bespreking van de kwestie op 18 juni. De Beiler jurist mr. Ferre van de Nadort, die een 58-jarige ambtenaar bijstaat die na 33 jaar strafontslag krijgt, noemt het ‘terecht’ dat de politiek zich nu roert. Zijn cliënt is de man vanwege wie de provincie zware beveiliging liet inzetten ten tijde van zijn schorsing omdat hij ‘een risico kon vormen’. Volgens Marple was hij lid van een criminele motorclub in Hoogeveen en zou hij als jager ook vuurwapens thuis hebben. Van de Nadort: “Ik hoop dat hierdoor duidelijk wordt hoe de zaak werkelijk zit en dat mijn cliënt gerehabiliteerd wordt.”
De jurist wacht nog altijd op een uitnodiging voor een gesprek met de provincie, waarvoor hij al herhaaldelijk een verzoek heeft ingediend. De provincie wil verder niet op de kwestie reageren. Daarbij wordt ook als reden aangevoerd ‘dat ze met partijen in gesprek is’.

Arbeidsrecht – BI6258: Ontslag op staande voet

RECHTBANK HAARLEM

Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 421829 / VV EXPL 0997

datum uitspraak: 20 mei 2009

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING

inzake

[eiser]

te [woonplaats]

eiser

hierna te noemen

gemachtigde mr. X

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Trigion Beveiliging B.V.

te Schiedam

gedaagde

hierna te noemen Trigion

gemachtigde mr. Y

De procedure

[eiser] heeft Trigion op 28 april 2009 gedagvaard. Met toestemming van Trigion heeft de kantonrechter de dagvaarding gerectificeerd wat de naam van gedaagde betreft nu de juiste naam luidt Trigion Beveiliging B.V.. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009, waarbij de gemachtigde van Trigion zich heeft bediend van een pleitnotitie. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben stukken in het geding gebracht.

De feiten

1. Trigion is een particuliere beveiligingsorganisatie die zich bezighoudt met de beveiliging van locaties van derden. Vanaf 1 februari 2008 is Trigion belast met de beveiliging van de Business Unit Aviation Security Schiphol.

2. [eiser] is op 15 mei 2006 bij (de rechtsvoorgangster van) Trigion in dienst getreden voor onbepaalde tijd.

3. Vanaf 1 februari 2008 is [eiser] werkzaamheden gaan verrichten in de functie van Agent op de Business Unit Aviation Security Schiphol. Vanaf 8 december 2008 is [eiser] benoemd tot Ploegleider van Team 3 voor gemiddeld 160 uur per vier weken, tegen een salaris van (laatstelijk) € 11,32 bruto per uur, exclusief vakantietoeslag.

4. Op de arbeidsovereenkomst zijn de CAO Particuliere Beveiliging (hierna: de CAO), de Interne Instructies Trigion Beveiliging (hierna: de Interne Instructies) en het zakboek Safety & Security van Amsterdam Airport Schiphol (hierna: het Zakboek) van toepassing.

5. Artikel 28 van de Interne Instructies bepaalt onder meer het volgende:

“U dient te allen tijde het rookbeleid van de opdrachtgever na te leven. Indien hier geen beleid van toepassing is, dient u zich te houden aan de wettelijke bepalingen”

6. Artikel 31 van de CAO vermeld onder het kopje Disciplinaire maatregelen onder meer het volgende:

“Reden tot schorsing, al dan niet gevolgd door verbreking van het dienstverband, kan onder meer aanwezig zijn, indien u:

A. niet handelt volgens de geldende instructies”.

7. In 3 onder de kop SAFETY REGELS AIRSIDE van het Zakboek staat in artikel 3.2 onder het kopje Verboden! onder andere de volgende zinsnede:

“Rook niet, ook niet in uw auto.”

8. Naar aanleiding van signalen over het gebruik van verdovende middelen door bij haar in dienst zijnde beveiligers, heeft Trigion aan Trigion Recherche, Consultancy & Training B.V. (hierna: Trigion RCT) opdracht gegeven tot het verrichten van onderzoek.

9. Op 11 februari 2009 heeft Trigion RCT [eiser] gehoord. [eiser] heeft een verklaring afgelegd. De door [eiser] voor akkoord ondertekende schriftelijke weergave van deze verklaring luidt onder meer als volgt:

“U vraagt mij als er op vracht gerookt wordt of ik de collega aangeef. Bij een goede maat geef ik hem niet aan. U vraagt mij of ik wel eens rook op een post waar dit niet mag. Ik geef toe dat ik dit soms doe, ik rook alleen sigaretten. (…) Verder rook ik niets. Ik blow niet, ik heb dit wel eens gedaan op de middelbare school, maar nu niet meer. (…)”

10. Op 11 februari 2009 heeft Trigion [eiser] mondeling medegedeeld dat hij op staande voet werd ontslagen. Bij brief van 12 februari 2009 heeft Trigion het ontslag op staande voet bevestigd. Zij heeft daarbij onder meer het volgende opgemerkt:

“De reden van deze onmiddellijke beëindiging is gelegen in het feit dat u zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van softdrugs tijdens de uitvoering van uw dienst, het roken van sigateretten tijdens uw dienst op het airside gedeelte van de luchthaven Schiphol en het toestaan dat er gerookt wordt door uw medewerkers tijdens uw dienst op het airside gedeelte van de luchthaven Schiphol. (…) Wij hebben u op 11 februari jl. uitgenodigd voor een gesprek met twee rechercheurs van Trigion Recherche, Training en Consultancy BV om uw verklaring op te nemen. Uw verklaring hieromtrent was als volgt. U rookt wel eens op de posten waar dit niet mag. U bent dus op de hoogte van het rookverbod op de airside van Schiphol. (…)Wij hebben uw verklaring in overweging genomen, maar zijn van mening dat uit het onderzoek dusdanige bewijzen naar voren zijn gekomen, te weten collega beveiligers die uit eigen waarneming hebben verklaard dat u softdrugs hebt gerookt op uw werkplek, de airside van Schiphol.(…)”

De vordering

[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van Trigion tot wedertewerkstelling van [eiser] en betaling van het aan [eiser] toekomende loon vanaf 11 februari 2009 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met vakantietoeslag, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede van € 300,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.

[eiser] stelt daartoe, kort samengevat, het volgende.

Het ontslag op staande voet ontbeert een dringende reden. [eiser] heeft zijn medewerkers geen toestemming gegeven om te roken. Hij heeft zelf wel gerookt op plaatsen waar dat niet was toegestaan, maar dat was niet op de airside. Verder ontkent [eiser] verdovende middelen te hebben gebruikt tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden voor Trigion.

Trigion heeft het ontslag op staande voet mede gebaseerd op een vermoeden van drugsgebruik van [eiser], maar draagt geen bewijs aan voor het door haar gestelde drugsgebruik. De verklaringen van de medewerkers van Trigion zijn anoniem en worden door [eiser] nadrukkelijk betwist. De onafhankelijkheid van het onderzoek dat Trigion heeft laten uitvoeren, is niet gewaarborgd aangezien Trigion Recherche, Consultancy & Training B.V. onderdeel is van dezelfde organisatie als Trigion.

Daarnaast heeft Trigion het ontslag niet onverwijld gegeven nu niet duidelijk is wanneer [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan de hem verweten handelingen.

[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij sinds 12 februari 2009 geen inkomsten meer heeft waardoor hij in financiële moeilijkheden is gekomen.

Het verweer

Trigion heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.

De beoordeling

De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden.

[eiser] betwist nadrukkelijk te hebben gerookt op de airside. Gelet op de verklaring van [eiser] tegenover rechercheurs van Trigion RCT en zijn verklaring ter terechtzitting is de kantonrechter niettemin voorshands van oordeel dat [eiser] heeft gerookt op plaatsen waar dit niet is toegestaan. Daarbij acht de kantonrechter het niet relevant of [eiser] heeft gerookt op de airside of op een andere locatie waar roken niet is toegestaan.

[eiser] heeft niet betwist dat hij bekend was van de geldende voorschriften zoals neergelegd in de Interne Instructies en het Zakboek ten aanzien van roken en dat de werkgever op grond van artikel 31 van de CAO een disciplinaire maatregel kon opleggen bestaande uit schorsing, eventueel gevolgd door het verbreken van het dienstverband. Hij was er dan ook van op de hoogte, althans behoorde rekening te houden met de mogelijkheid, dat roken op plaatsen waar dat niet is toegestaan tot ontslag op staande voet kon leiden.

[eiser] betwist dat hij zijn medewerkers heeft toegestaan te roken op de airside. De kantonrechter overweegt dat [eiser] in zijn verklaring tegenover rechercheurs van Trigion RCT heeft aangegeven dat het moeilijk is om medewerkers aan te spreken op het roken, omdat hij zelf ook rookt. Dit gedrag komt de facto neer op het toestaan van roken.

Nu [eiser] zelf rookt op plaatsen waar dat is verboden en voorts als ploegleider zijn medewerkers niet aanspreekt op hun rookgedrag, zijn deze omstandigheden gelet op het karakter van het werkterrein van [eiser], voldoende reden om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen.

Nu het ontslag op staande voet is gegeven op de dag dat [eiser] tegenover rechercheurs van Trigion RCT heeft verklaard te hebben gerookt, kan niet worden gezegd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven.

De verwachting is daarom gewettigd dat een soortgelijke vordering van [eiser] als de onderhavige in een bodemprocedure zal stranden op het oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde voorlopige voorziening zal worden geweigerd.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.

De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:

– weigert de voorlopige voorziening;

– veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Trigion tot en met vandaag worden begroot op € 200,00 aan salaris van de gemachtigde;

Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.

 

1 2 3 4