Kabinet en regio Groningen trekken 2,5 miljoen uit

Kabinet en regio Groningen trekken 2,5 miljoen uit voor ontslagen werknemers Aldel

PERSBERICHT MinSZW 7 feb 2014 | Het kabinet en regionale sleutelfiguren in Groningen trekken gezamenlijk 2,5 miljoen euro uit om de 600 ontslagen werknemers van Aldel en haar toeleveranciers zo snel en goed mogelijk aan nieuw werk te helpen. Zij hebben hiervoor het actieplan “Investeren in perspectief” opgesteld. Het kabinet draagt hier één miljoen euro aan bij. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft dit vandaag in een brief aan de Tweede Kamer bekend gemaakt.

Onderdeel van het actieplan is een mobiliteitscentrum waar medewerkers van de gemeente Delfzijl en UWV klaar staan om de ontslagen medewerkers van Aldel te ondersteunen zo snel en goed mogelijk naar nieuw werk te begeleiden. Dat kan binnen de eigen regio zijn, maar ook – zo nodig met behulp van omscholing – in een andere regio of over de grens in Duitsland. Bij eerdere faillissementen van Zalco en Termphos is gebleken dat een soortgelijke aanpak goed werkt. Daarnaast heeft het kabinet met de betrokken partijen afspraken gemaakt om de werkgelegenheid, zowel binnen als buiten de regio te bevorderen.

Minister Asscher roept de betrokken partijen op tevens gebruik te maken van bestaande middelen zoals het indienen van een sectorplan bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het plan van de werkgroep “versterking chemiecluster Eemsdelta” vormt de basis voor een mogelijk in te dienen sectorplan. Het kabinet financiert de helft van sectorplannen die bijdragen aan werk of het behoud van werk. Vanaf 1 april 2014 kunnen weer aanvragen worden ingediend. Daarnaast kunnen partijen gebruikmaken van maatregelen die in andere sectorplannen zijn afgesproken. Zo heeft de procesindustrie een tekort aan mensen en liggen daar volop kansen op werk.

Het faillissement van aluminiumproducent Aldel en het –vooralsnog– uitblijven van een doorstart heeft grote gevolgen voor de kwetsbare werkgelegenheid in Noordoost-Groningen. De werkloosheid is met dertien procent relatief hoog in de regio.

Geen verbeterkans voor ambtenaar met alcoholprobleem

CRvB 30 oktober 2014 | Alcohol gebruik en werk zijn niet te combineren. Dat ondervond ook een brugwachter in Noord-Holland. De brugwachter was al een aantal malen niet (op tijd) op zijn dienst verschenen, omdat hij de avond daarvoor veel alcohol had gedronken. De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de brugwachter geen gelegenheid meer hoefde te worden gegeven om te verbeteren.

De Raad, de hoogste rechtsprekende instantie, kwam tot dat oordeel. Hij vond dat de brugwachter had moeten beseffen dat het onder werktijd drinken van alcohol, waardoor hij niet meer in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, ontoelaatbaar was. Zeker gezien de eerder gegeven berisping.

 


De uitspraak

13/2078 AW
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 maart 2013, 11/4082 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.H. Busker, ing. D. Jabar en drs. J.J. van den Burg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Bunnik, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene was sinds 1998 werkzaam bij de provincie Noord-Holland als bedienaar kunstwerken (brugwachter).
Op 30 maart 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping op te leggen wegens plichtsverzuim, bestaande uit het ongeoorloofd afwezig zijn op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010. Daarbij is tevens kenbaar gemaakt dat appellant zich zal beraden op het opleggen van een andere gepaste disciplinaire straf, mogelijk ontslag, indien betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt terwijl hij wel is ingeroosterd. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft appellant, overeenkomstig het voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen, betrokkene de schriftelijke berisping opgelegd.
1.2.
Op 8 juni 2010 heeft de politie bij toeval tijdens het surveilleren betrokkene in een beschonken toestand aangetroffen, liggend op de trap buiten het brugwachterskantoortje. De politie heeft vervolgens een alcoholtest bij betrokkene afgenomen. Daarin is een promillage van ver boven 1,3 geconstateerd. Omdat het volgens de politie niet meer verantwoord was dat betrokkene de brug zou blijven bedienen, is hij zo snel mogelijk vervangen. Op 14 juni 2010 heeft de HRM-adviseur en betrokkenes leidinggevende met betrokkene over dit voorval gesproken. Betrokkene heeft toen erkend dat hij een alcoholprobleem had. Bij besluit van
14 juni 2010 is betrokkene, in verband met een nader onderzoek naar het voorval op
8 juni 2010, met behoud van bezoldiging voor onbepaalde tijd geschorst. Nadat betrokkene met de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werker had gesproken, heeft hij zich begin juli 2010 bij de Jellinekkliniek onder behandeling gesteld.
1.3.
Op 28 oktober 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene, met toepassing van artikel B.9, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP), ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Daaraan is met name het voorval op 8 juni 2010 ten grondslag gelegd, maar ook is daarbij betrokken het feit dat kort daarvoor nog de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping is opgelegd in verband met ongeoorloofde afwezigheid op drie werkdagen. In het voornemen is voorts vermeld dat er voldoende aanleiding was voor disciplinair ontslag, maar dat appellant daarvoor uiteindelijk niet heeft gekozen, gezien de financiële consequenties daarvan voor betrokkene. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 10 december 2010 is betrokkene overeenkomstig dit voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen met ingang van 15 januari 2011 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Bij besluit van 24 mei 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2010, in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie personeelsbesluiten, ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet ter discussie staat dat betrokkene tekortkomingen had en dat betrokkene, indien hij zich niet zou aanpassen, ongeschikt zou zijn voor zijn functie. Wel is volgens de rechtbank nog in geschil of appellant betrokkene een verbetertraject had dienen aan te bieden alvorens tot het ongeschiktheidsontslag als bedoeld in B.9, aanhef en onder h, van de CAP over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat het voorval op 8 juni 2010 weliswaar zeer ernstig was, maar dat het niet van dusdanige aard was dat betrokkene, gezien zijn lange en goede staat van dienst en de hulp die hij heeft ingeroepen om zijn alcoholprobleem te overwinnen, geen mogelijkheid tot verbetering meer behoefde te worden geboden.

3. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, betoogd dat sprake is van een bijzonder sprekend geval op grond waarvan het bieden van een verbetertraject niet zinvol is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.
Aangezien tussen partijen niet in geschil is en ook voor de Raad vaststaat dat betrokkene in zijn functioneren te kort is geschoten, spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of appellant aan betrokkene een verbeterkans had moeten geven alvorens hem ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte.

4.2.
Naar vaste rechtspraak is een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (CRvB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Dit is alleen anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is (CRvB 4 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906). Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat zich in dit geval zo’n bijzonder sprekend geval voordoet.

4.2.1.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de functie van betrokkene, brugwachter, een solitaire functie is. Er zijn geen collega’s die tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden aanwezig zijn en kunnen ingrijpen als betrokkene niet in staat is zijn functie naar behoren te vervullen. Volgens appellant kan het niet goed uitvoeren van de werkzaamheden als brugwachter tot incidenten en ongevallen leiden, hetgeen de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen, en tot een grote hoeveelheid klachten kan leiden, hetgeen nadelig is voor het imago van de provincie.

4.2.2.
Ter zitting heeft betrokkene erkend dat hij op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010 niet dan wel te laat op zijn werk is verschenen, omdat hij de avond daarvoor te veel alcohol had gedronken, waardoor hij zich had verslapen. Toen betrokkene zich over zijn ongeoorloofde afwezigheid op die dagen diende te verantwoorden, heeft hij zijn leidinggevende wel verteld dat hij zich had verslapen, maar niet dat dat een gevolg was van zijn alcoholprobleem. Zijn leidinggevende heeft betrokkene gevraagd in het werkplan op te nemen hoe hij denkt in het vervolg te voorkomen dat hij te laat op het werk verschijnt. Ook toen heeft betrokkene zijn alcoholprobleem niet gemeld. Met het (voornemen tot het) opleggen van de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping wegens zijn ongeoorloofde afwezigheid met daarbij de mededeling dat als betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt, disciplinair ontslag tot de mogelijkheden zou behoren, heeft betrokkene kunnen en moeten beseffen dat hij het drinken van (veel) alcohol de avond voor een werkdag achterwege moest laten. Op 8 juni 2010 heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan een gedraging die verder gaat dan het niet verschijnen op het werk vanwege het drinken van (veel) alcohol op de daaraan voorafgaande avond, namelijk het onder werktijd drinken van (veel) alcohol, waardoor hij niet meer in staat was de werkzaamheden te verrichten. Zeker gezien de voorgeschiedenis en in het bijzonder de eerder gegeven berisping, had betrokkene moeten beseffen dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar was. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zich op het standpunt mocht stellen dat het bieden van een verbeterkans ter zake achterwege kon blijven. Betrokkene heeft zich door zijn gedragingen definitief gediskwalificeerd voor het op betrouwbare wijze vervullen van zijn functie.

4.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.

5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep

– vernietigt de aangevallen uitspraak;
– verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2011 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.

Arbeidsrecht – BO6886: Bedrijfseconomische redenen

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton

Locatie Enschede

Zaaknummer› : 356.697 (jm)

Beschikking van de kantonrechter d.d. 9 december 2010 in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Werkgever]
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede
verzoekster
hierna te noemen [Werkgever]
gemachtigde: [A]
advocaat te Arnhem

tegen

[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verweerder
hierna te noemen: [verweerder]
gemachtigde: [B]
advocaat te Utrecht

Gezien het op 26 oktober 2010 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.

Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.

Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het verzoek op 24 november 2010, bij welke gelegenheid de gemachtigden van partijen zich hebben bediend van pleitaantekeningen.

Overweegt:

Tussen partijen staat vast dat [verweerder], geboren op 27 juli 1960, bij arbeidsovereenkomst de dato 24 november 2008 per 1 januari 2009 bij [Werkgever] in dienst is getreden als verkoopleider, dat het salaris laatstelijk bedroeg € 7.704,00 bruto exclusief vakantiegeld, dat [verweerder] op of omstreeks 1 oktober 2010 op non-actief is gesteld.

Door [Werkgever] wordt verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen bestaande uit gewijzigde omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding.
Door [Werkgever] wordt daartoe het volgende aangevoerd.
[Werkgever] legt zich toe op het fabriceren en exporteren van artikelen voor warmte- en koeltechniek. Bij de fabricage wordt gebruik gemaakt van laserlastechniek. De bedrijfseconomische situatie heeft zich dusdanig slecht ontwikkeld als gevolg van de economische crisis dat fors ingegrepen moet worden. Personele ingrepen zijn onvermijdelijk en met name de indirecte bezetting is niet in verhouding. In dat kader wenst [Werkgever] dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ontbonden wordt. Van de 55 fte dienen er 10 (verdeeld over twee ondernemingen) te vervallen. Besloten is de functie van [verweerder] te laten vervallen. [Verweerder] heeft een unieke functie weshalve aan toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet toegekomen wordt. Er is geen ruimte voor herplaatsing in een andere functie. De financiële positie van [Werkgever] is dermate slecht dat geen plaats is voor toekenning van een vergoeding.

Door [verweerder] wordt geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en voor het geval toch ontbonden wordt, wordt verzocht een vergoeding toe te kennen van € 74.882,88 bruto.
Zakelijk weergegeven wordt daartoe het volgende aangevoerd.
Door [Werkgever] is onvoldoende aangetoond dat sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen. Een beroep op de “habe nichts/wenig “exceptie komt [Werkgever] niet toe.
Het verlies over 2009 is niet alleen een gevolg van de economische crisis maar tevens een gevolg van slecht management en wanbeleid van de directeur en aandeelhouder. [Werkgever] heeft niets ondernomen om hem te herplaatsen binnen de organisatie. [Verweerder] is niet in de gelegenheid gesteld zich dienaangaande te oriënteren. Hij heeft gedurende het dienstverband buitengemeen goed gefunctioneerd en door de arbeidsovereenkomst met hem te beëindigen is [Werkgever] bezig de kip met de gouden eieren te slachten.
Gelet op zijn leeftijd en zijn kansen om in een vergelijkbare functie elders aan de slag te gaan, dreigt hij geconfronteerd te worden met een langdurige periode van werkloosheid en een dramatische terugval in inkomsten.

Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt als volgt overwogen.
Het staat [Werkgever] vrij haar organisatie volgens haar wensen in te richten. Door [Werkgever] is voldoende aangetoond dat de huidige financiële slechte situatie bij de totstandkoming van dat besluit een grote rol heeft gespeeld. In dat kader kon [Werkgever] ook besluiten dat de functie van verkoopleider, die bekleed wordt door [verweerder], vervalt. Wel rustte vervolgens op [Werkgever] de plicht te onderzoeken of er binnen de organisatie niet een andere functie door [verweerder] vervuld kon worden. Niet door [Werkgever] is betwist dat [X] per 1 november 2010 als Technical Sales Manager in dienst is getreden van [Werkgever].
Door [Werkgever] had onderzocht moeten worden of [verweerder] die functie wilde vervullen tegen een wellicht lager salaris. Dat is echter niet gebeurd. [verweerder] heeft vrijwillig reeds eerder gedurende een periode tijdens het dienstverband vrijwillig genoegen genomen met een lager salaris dan overeengekomen. Als gevolg van de indiensttreding van [X] is voorts een gedeelte van de besparingen voortvloeiende uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], weer door [Werkgever] teniet gedaan.
Gelet daarop wordt het door [Werkgever] gedane beroep op de “habe nichts/wenig”exceptie gepasseerd.
De reorganisatie levert evenwel een gewijzigde omstandigheid op die ontbinding rechtvaardigt.
Gelet op de leeftijd van [verweerder], de relatief korte duur van de arbeidsovereenkomst, zijn langdurig werkzaam zijn in een specialistische marktsector, het gegeven dat bij vonnis in kort geding van heden het concurrentiebeding dat van de arbeidsovereenkomst deel uit maakt, geschorst is tot dat dienaangaande in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist, zal de vergoeding conform de kantonrechterformule met C=1,5 vast gesteld worden op
€ 37.441,44 bruto.

Het verzoek houdt geen verband met één van de in artikel 7:685 BW bedoelde opzegverboden.

De proceskosten zullen worden gecompenseerd tenzij [Werkgever] het verzoek tijdig intrekt in welk geval [Werkgever] in de kosten van de procedure aan de zijde van [verweerder] veroordeeld wordt.

Beschikt:

Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen bestaande uit gewijzigde omstandigheden per 1 januari 2011 tenzij [Werkgever] het verzoek uiterlijk op 30 december 2010 intrekt;

Kent aan [verweerder] in geval van ontbinding ten laste van [Werkgever] per datum ontbinding een vergoeding toe van € 37.441,44 bruto als tegemoetkoming in een elders te verdienen lager inkomen dan wel te ontvangen uitkering krachtens de sociale verzekeringswetgeving en veroordeelt [Werkgever] tot betaling daarvan aan [verweerder];

compenseert de proceskosten des dat iedere partij de eigen kosten draagt tenzij [Werkgever] het verzoek tijdig intrekt in welke geval [Werkgever] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verweerder] gevallen en begroot op € 400,– wegens het salaris van de gemachtigde.

Wijst af het meer of anders verzochte

Aldus gegeven te Enschede door mr. G. van Eerden, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.

Kind overleden na aanrijding

Nieuwsbericht | 11-12-2009 | 21:00

Een kind is in het Afghaanse Chora aan zijn verwondingen overleden nadat het aangereden was door een voertuig van Task Force Uruzgan (TFU). Het lichaam is overgedragen aan zijn familie.

Het voertuig was onderweg om de Bushmaster te bergen die gisteren bij een IED-aanslag beschadigd raakte. De toedracht van het ongeluk zal worden onderzocht. Vertegenwoordigers van TFU hebben hun medeleven betuigd aan de familie van het slachtoffer.

27 580 Leukemie bij uitgezonden militairen

nr. 13

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 augustus 2009

In 1998 kwam het Hawk-radarsysteem in Nederland in de publiciteit naar aanleiding van berichten in de Belgische media. In deze berichten werd gesuggereerd dat bij personen die met de Hawk hadden gewerkt meer kanker en vooral kanker van de bloedbereidende organen (zoals leukemie en ziekte van Hodgkin) zou voorkomen. Verschillende acties zijn toen door Defensie ondernomen. Deze zijn gemeld in de Kamerbrief van 11 september 1998 (Kamerstuk 26 163, nr. 1). Toen is ook melding gemaakt van een Belgisch epidemiologisch onderzoek, waarbij de sterftekans bij Belgische militairen die met de Hawk hadden gewerkt werd onderzocht. Op 16 september 2005 is de Kamer geïnformeerd over de eerste resultaten van dit onderzoek (Kamerstuk 27 580, nr. 11). Uit de resultaten blijkt dat geen toename van sterfte is vastgesteld onder militairen die werkzaam waren bij Hawk-eenheden. Eerder dit jaar is de definitieve versie van het vervolg op het Belgische onderzoek gepubliceerd. In deze brief informeer ik u over dit onderzoek, het oordeel van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en geef ik u mijn appreciatie. Ik sluit af met enkele vervolgstappen.

Belgisch vervolgonderzoek

In het vervolgonderzoek zijn specifieke doodsoorzaken onderzocht. In het gepubliceerde wetenschappelijk artikel (Degrave e.a.) over dit onderzoek1 wordt het volgende geconcludeerd: Belgische militairen die op een basis hebben gewerkt waar een Hawk-radarsysteem operationeel was, hebben, bij een vrijwel gelijke sterftekans, een hogere sterfte aan bepaalde soorten kanker (met name hemolymfatische kankersoorten zoals bloed-, beenmerg- en lymfeklierkanker) dan militairen die op een vergelijkbare basis hebben gewerkt waar geen Hawk-radarsysteem operationeel was. Blootstelling aan radarstraling wordt in de publicatie als één van de mogelijke factoren genoemd. In België worden de consequenties van de bevindingen van het onderzoek nog beschouwd. Vooralsnog zijn geen nadere maatregelen getroffen.

Voor de onderzochte groep militairen kon echter niet goed worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, men was blootgesteld aan radarstraling. Uit het artikel blijkt dat personeel in een aantal gevallen mogelijk aan hogere doses elektromagnetische straling is blootgesteld dan was toegestaan volgens de daarvoor geldende normen. Ook kan volgens de auteur op zeer korte afstand (decimeters) van de zendbuis van de Hawk-installatie relevante blootstelling zijn opgetreden aan röntgenstraling die vrijkomt bij het opwekken van de radarstraling. Overigens zijn na 1979 extra voorzieningen getroffen om de blootstelling aan röntgenstraling te beperken. Daarnaast is in het onderzoek onderzocht of tussen de militairen verschillen mogelijk waren in blootstelling aan chemische stoffen. De voor onderhoud en reiniging gebruikte stoffen waren doorgaans gelijk. Het enige verschil dat gevonden is, betrof de koelvloeistof voor de radarinstallaties, maar die stof wordt door het International Agency for Research on Cancer (IARC) niet als kankerverwekkend aangemerkt. Gegevens over rookgedrag, alcoholgebruik, voedingsgewoontes, leefgewoontes enlifestyle van de onderzochte personen waren niet beschikbaar, maar de onderzoekers zijn ervan uitgegaan dat de onderzochte groepen op deze punten weinig van elkaar verschillen. Het onderzoek vindt geen verklaring van het verschil tussen de mogelijke doodsoorzaken.

Reactie Kennisplatform Elektromagnetische Velden

Defensie heeft het Belgische vervolgonderzoek ter beoordeling voorgelegd aan het Kennisplatform Elektromagnetische Velden waarin RIVM, TNO, KEMA, de GGD’en, Agentschap Telecom en ZonMw. zijn vertegenwoordigd. Het Kennisplatform concludeert het volgende:

«Het Kennisplatform volgt Degrave in de conclusie dat sterfte aan bloed-, beenmerg- en lymfeklierkanker vaker voorkomt bij beroepsmilitairen die hebben gewerkt op bases waar ook HAWK luchtverdedigingssystemen werden gebruikt. Het Kennisplatform is het met Degrave eens dat nog vastgesteld moet worden wat deze toename heeft veroorzaakt. Wat dit voor de Nederlandse situatie betekent, is nog onbekend. Evenmin is duidelijk of er Nederlandse gegevens beschikbaar zijn voor nader onderzoek.»

Het kennisplatform sluit verder niet uit dat andere factoren dan elektromagnetische of röntgenstraling voor de sterftetoename verantwoordelijk kunnen zijn.

Appreciatie Belgisch onderzoek

Voor de in het Belgische vervolgonderzoek vastgestelde hogere sterfte door kanker wordt geen oorzaak gegeven. Uit het onderzoek kan niet worden geconcludeerd of blootstelling aan elektromagnetische straling of röntgenstraling een verklaring is voor het geobserveerde verschil in sterfte door kanker. Het is mogelijk dat het verschil wordt verklaard door blootstelling aan andere oorzaken van kanker, waarbij geen relatie is met de werkzaamheden. Hoewel is aangenomen dat de onderzochte groepen, vergelijkbaar waren met betrekking tot rookgewoontes, alcoholgebruik, voedingspatroon, dagelijkse bezigheden en lifestyle kunnen eventuele verschillen daarin niet zonder meer worden uitgesloten.

De onnauwkeurigheid bij de vaststelling van doodsoorzaken en de incomplete registratie van doodsoorzaken, gecombineerd met relatief kleine aantallen van specifieke kankers in de onderzoekspopulatie en controlegroep, maken het mogelijk dat het gevonden verschil in sterfte door bloed-, beenmerg- en lymfeklierkanker op toeval is gebaseerd. Bovendien is de kankersterfte ten gevolge van bloed-, beenmerg- en lymfeklierkanker niet vergeleken met de algemene bevolking en is niet te beoordelen of het verschil in sterfte wordt verklaard door een hoger dan gemiddelde sterfte aan bloed-, beenmerg- en lymfeklierkanker in de Hawk-groep, of door een lager dan gemiddelde sterfte aan bloed-, beenmerg- en lymfeklierkanker in de controlegroep. Wel is in het Belgische onderzoek uit 2005 de algemene kankersterfte in de onderzoeksgroep vergeleken met die van de algemene bevolking. Daaruit werd geconcludeerd dat er sprake was van een lagere sterfte aan kanker bij militairen in vergelijking met de algemene bevolking. Dit wordt toegeschreven aan het healthy worker effect. Een causale relatie tussen werkzaamheden met het Hawk-radarsysteem en kanker wordt in de vervolgstudie niet bewezen.

Over de effecten van blootstelling aan elektromagnetische straling is veel onderzoek gedaan. De Gezondheidsraad concludeert in een rapport uit 19971 dat epidemiologische onderzoeken geen overtuigende aanwijzingen geven dat, bij de niveaus waaraan mensen gewoonlijk worden blootgesteld, algemene gezondheidseffecten ten gevolge van blootstelling aan elektromagnetische velden te verwachten zijn. Epidemiologisch onderzoek biedt op dit moment geen aanwijzingen dat elektromagnetische velden een kankerverwekkend effect hebben. Onderzoeken die de indruk wekken dat er een grotere kans op kanker is voor die beroepen waarin gecombineerde blootstelling aan elektromagnetische velden en chemische stoffen voor kan komen, waren niet goed genoeg van opzet.

De Gezondheidsraad meldt in een advies uit 20012 dat van nature, alleen al door toevalsschommelingen, een zekere variatie in plaats en tijd bestaat in het vóórkomen van bepaalde aandoeningen en gezondheidsklachten onder de bevolking. Dit betekent dat door toeval zo nu en dan in elk denkbaar gebied meerdere soortgelijke ziektegevallen voorkomen. Anderzijds zijn er ook gebieden waar minderziektegevallen voorkomen dan het landelijk gemiddelde. Naast de natuurlijke variatie (toeval) kunnen ook lokale verschillen in algemene risicofactoren verantwoordelijk zijn voor een verhoogd optreden van bepaalde gezondheidsklachten of aandoeningen in een bepaald gebied.

In een in opdracht van Defensie tot stand gekomen TNO rapport uit 20053 wordt geconcludeerd dat in de huidige wetenschappelijke literatuur de causale relatie tussen blootstelling aan radarstraling en het optreden van kanker niet is aangetoond. In de recente literatuur ontbreekt overtuigende bewijskracht dat blootstelling aan elektromagnetische velden, bij de in deze literatuurstudie betrokken frequenties, kanker zou kunnen veroorzaken. Het enige wetenschappelijk aangetoonde effect is gezondheidsschade door opwarming. Met betrekking tot de onderzochte blootstellingkarakteristieken zijn er geen overtuigende aanwijzingen om de blootstellinglimieten voor radarsystemen zoals Hawk te herzien of aan te passen.

Hoewel röntgenstraling effect kan hebben op de gezondheid, is de straling die vrijkomt bij de opwekking van de Hawk radarstraling van een beperkte energie, waardoor de stralingsdosis die men kan oplopen te verwaarlozen is en geen overschrijding van de wettelijke dosislimieten kan plaatshebben.

Conclusie en vervolgstappen

Het Belgische vervolgonderzoek roept vragen op. Duidelijk is dat het onderzoek niets zegt over oorzaken die het verschil in het vóórkomen van kanker tussen de onderzochte groepen verklaren. Ook is een causaal verband – met het gebruik van Hawk of anderszins – niet aangetoond. Uit het onderzoek kunnen geen conclusies getrokken worden voor Nederlands defensiepersoneel dat met of bij Hawk-installaties heeft gewerkt. Niettemin is het belangrijk om de Nederlandse belanghebbenden goed te informeren en voor de Nederlandse situatie meer duidelijkheid te verschaffen. Daarom worden de volgende stappen gezet.

Informeren

De verschillende doelgroepen ((oud)defensiemedewerkers en overige belanghebbenden) worden geïnformeerd over het onderzoek en de betekenis daarvan. De tekst van het rapport, de beoordeling door het Kennisplatform en veelgestelde vragen worden geplaatst op een vaste «radarstraling»-pagina op zowel het intranet van Defensie als de internetpagina van Defensie. Een informatiepunt is ingericht bij Postbus 51. Eventuele vragen kunnen daar worden beantwoord of worden doorgeleid naar Defensie.

Nederlands epidemiologisch onderzoek

Er is tot op heden bij Defensie geen epidemiologisch onderzoek gedaan naar effecten van radarstraling in Nederland. Dit is ook expliciet gemeld in de brief met te nemen acties uit 1998. Ik zal nu een haalbaarheidsstudie laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor een onderzoek naar gezondheidseffecten bij Nederlands defensiepersoneel dat met de Hawk heeft gewerkt of geplaatst was bij eenheden die beschikten over Hawk-apparatuur. Deze haalbaarheidsstudie is noodzakelijk omdat nu al duidelijk is dat er enkele praktische obstakels overwonnen moeten worden. Zo is het lastig gebleken te traceren wie met of in de nabijheid van Hawk-installaties heeft gewerkt. Bovendien zijn geen digitaal beschikbare bestanden aanwezig van vóór 1994 en is de exacte blootstelling van individuen niet meer te reconstrueren. Indien alleen gegevens van ná 1994 worden gebruikt, zal de onderzoeksgroep en het aantal kankergevallen kleiner zijn, waardoor de betrouwbaarheid van de resultaten afneemt. Wanneer toch wordt besloten epidemiologisch onderzoek te doen, moet rekening worden gehouden met een lange doorlooptijd voor het onderzoek en onzekerheid of een betrouwbare onderzoekspopulatie kan worden vastgesteld. Door het ontbreken van blootstellinggegevens zal geen uitspraak kunnen worden gedaan over een eventueel causaal verband tussen het vóórkomen van kanker en blootstelling aan radarstraling.

Alleen als uit het haalbaarheidsonderzoek blijkt dat een epidemiologisch onderzoek haalbaar is en relevante onderzoeksresultaten kan opleveren, zal ik een dergelijk onderzoek laten uitvoeren.

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries

1 2 3 4 5