1 op de 3 gevallen ziekteverzuim door werkstress

Een derde van het ziekteverzuim in Nederland wordt veroorzaakt door werkgerelateerde psychische klachten. Daarmee is zogenoemde psychosociale arbeidsbelasting (PSA) de meest voorkomende beroepsziekte in ons land. Dit soort klachten wordt vaak veroorzaakt door een verstoorde balans tussen werk en privé, werkdruk, baanonzekerheid, of agressie en geweld op de werkvloer. Bij veel bedrijven is het onderwerp nog onvoldoende bespreekbaar. Dat schrijft minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid  in een brief aan de Tweede Kamer waarin hij een plan voor de aanpak van PSA aankondigt.

Vanaf april 2014 gaat minister Asscher, samen met werkgevers en werknemers, vier jaar lang extra aandacht besteden aan het voorkomen van uitval door psychische klachten. Zo wil de minister een maatschappelijke dialoog over het onderwerp op gang brengen en werkgevers en werknemers ondersteunen bij hun aanpak. Ook de Inspectie SZW gaat bij controles extra aandacht besteden aan PSA. Voor de aanpak, die tot 2018 loopt, trekt Asscher in 2014 bijna 1 miljoen euro uit.

Bij de aanpak ligt de focus de eerste twee jaar op het tegengaan van werkdruk, agressie, geweld en intimidatie. Dit zijn de grootste risico’s; in bijvoorbeeld het onderwijs en bij financiële instellingen wordt de helft van het ziekteverzuim veroorzaakt door hoge werkdruk. In het derde en vierde jaar van de aanpak staat het bestrijden van discriminatie en pesten op de werkvloer centraal. De aanpak richt zich daarnaast op een aantal doelgroepen met een hoger risico op uitval, bijvoorbeeld flexwerkers en mantelzorgers.

In 2012 gaven 2,1 miljoen werknemers aan regelmatig onder hoge tijdsdruk te moeten werken, ook ervaart 40 procent van alle werknemers in Nederland werkdruk. In ons land hebben 1,1 miljoen werknemers  te maken (gehad) met ongewenst gedrag van collega’s en worden 100.000 werknemers systematisch gepest.

Belangrijk bij de aanpak van werkgerelateerde psychische klachten is een bedrijfscultuur waarin medewerkers tijdig aankaarten dat ze een te hoge werkdruk of werkstress ervaren. Ook moeten leidinggevenden de kennis en middelen hebben om hier iets aan te doen. Daarom gaat minister Asscher bijeenkomsten organiseren voor werkgevers en werknemers waarbij goede voorbeelden als rolmodel worden gebruikt. Verder wil de minister stimuleren dat afspraken over de aanpak van werkdruk ook in de cao’s worden vastgelegd.

De aanpak van PSA maakt deel uit van het programma Duurzame Inzetbaarheid en sluit aan bij het Nationaal Programma Preventie en de Europese campagne ‘Gezond werk is werk zonder stress’, die loopt in 2014 en 2015. In het voorjaar van 2014 stuurt minister Asscher een brief aan de Tweede Kamer met een nader uitgewerkt programma van activiteiten. Eerder deze maand kondigde de minister al maatregelen aan die het makkelijker maken om arbeid en zorg te combineren.


Arbeidsinspectie: prioriteiten 2017

Geen verbeterkans voor ambtenaar met alcoholprobleem

CRvB 30 oktober 2014 | Alcohol gebruik en werk zijn niet te combineren. Dat ondervond ook een brugwachter in Noord-Holland. De brugwachter was al een aantal malen niet (op tijd) op zijn dienst verschenen, omdat hij de avond daarvoor veel alcohol had gedronken. De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de brugwachter geen gelegenheid meer hoefde te worden gegeven om te verbeteren.

De Raad, de hoogste rechtsprekende instantie, kwam tot dat oordeel. Hij vond dat de brugwachter had moeten beseffen dat het onder werktijd drinken van alcohol, waardoor hij niet meer in staat was zijn werkzaamheden te verrichten, ontoelaatbaar was. Zeker gezien de eerder gegeven berisping.

 


De uitspraak

13/2078 AW
Datum uitspraak: 30 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 maart 2013, 11/4082 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.H. Busker, ing. D. Jabar en drs. J.J. van den Burg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Bunnik, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene was sinds 1998 werkzaam bij de provincie Noord-Holland als bedienaar kunstwerken (brugwachter).
Op 30 maart 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping op te leggen wegens plichtsverzuim, bestaande uit het ongeoorloofd afwezig zijn op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010. Daarbij is tevens kenbaar gemaakt dat appellant zich zal beraden op het opleggen van een andere gepaste disciplinaire straf, mogelijk ontslag, indien betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt terwijl hij wel is ingeroosterd. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft appellant, overeenkomstig het voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen, betrokkene de schriftelijke berisping opgelegd.
1.2.
Op 8 juni 2010 heeft de politie bij toeval tijdens het surveilleren betrokkene in een beschonken toestand aangetroffen, liggend op de trap buiten het brugwachterskantoortje. De politie heeft vervolgens een alcoholtest bij betrokkene afgenomen. Daarin is een promillage van ver boven 1,3 geconstateerd. Omdat het volgens de politie niet meer verantwoord was dat betrokkene de brug zou blijven bedienen, is hij zo snel mogelijk vervangen. Op 14 juni 2010 heeft de HRM-adviseur en betrokkenes leidinggevende met betrokkene over dit voorval gesproken. Betrokkene heeft toen erkend dat hij een alcoholprobleem had. Bij besluit van
14 juni 2010 is betrokkene, in verband met een nader onderzoek naar het voorval op
8 juni 2010, met behoud van bezoldiging voor onbepaalde tijd geschorst. Nadat betrokkene met de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werker had gesproken, heeft hij zich begin juli 2010 bij de Jellinekkliniek onder behandeling gesteld.
1.3.
Op 28 oktober 2010 heeft appellant het voornemen geuit betrokkene, met toepassing van artikel B.9, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP), ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Daaraan is met name het voorval op 8 juni 2010 ten grondslag gelegd, maar ook is daarbij betrokken het feit dat kort daarvoor nog de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping is opgelegd in verband met ongeoorloofde afwezigheid op drie werkdagen. In het voornemen is voorts vermeld dat er voldoende aanleiding was voor disciplinair ontslag, maar dat appellant daarvoor uiteindelijk niet heeft gekozen, gezien de financiële consequenties daarvan voor betrokkene. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. Bij besluit van 10 december 2010 is betrokkene overeenkomstig dit voornemen en onder overneming van de daarin opgenomen overwegingen met ingang van 15 januari 2011 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte. Bij besluit van 24 mei 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2010, in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie personeelsbesluiten, ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet ter discussie staat dat betrokkene tekortkomingen had en dat betrokkene, indien hij zich niet zou aanpassen, ongeschikt zou zijn voor zijn functie. Wel is volgens de rechtbank nog in geschil of appellant betrokkene een verbetertraject had dienen aan te bieden alvorens tot het ongeschiktheidsontslag als bedoeld in B.9, aanhef en onder h, van de CAP over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat het voorval op 8 juni 2010 weliswaar zeer ernstig was, maar dat het niet van dusdanige aard was dat betrokkene, gezien zijn lange en goede staat van dienst en de hulp die hij heeft ingeroepen om zijn alcoholprobleem te overwinnen, geen mogelijkheid tot verbetering meer behoefde te worden geboden.

3. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, betoogd dat sprake is van een bijzonder sprekend geval op grond waarvan het bieden van een verbetertraject niet zinvol is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.
Aangezien tussen partijen niet in geschil is en ook voor de Raad vaststaat dat betrokkene in zijn functioneren te kort is geschoten, spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of appellant aan betrokkene een verbeterkans had moeten geven alvorens hem ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan wegens ziekte.

4.2.
Naar vaste rechtspraak is een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (CRvB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Dit is alleen anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is (CRvB 4 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906). Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat zich in dit geval zo’n bijzonder sprekend geval voordoet.

4.2.1.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de functie van betrokkene, brugwachter, een solitaire functie is. Er zijn geen collega’s die tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden aanwezig zijn en kunnen ingrijpen als betrokkene niet in staat is zijn functie naar behoren te vervullen. Volgens appellant kan het niet goed uitvoeren van de werkzaamheden als brugwachter tot incidenten en ongevallen leiden, hetgeen de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen, en tot een grote hoeveelheid klachten kan leiden, hetgeen nadelig is voor het imago van de provincie.

4.2.2.
Ter zitting heeft betrokkene erkend dat hij op 9 januari, 10 februari en 13 maart 2010 niet dan wel te laat op zijn werk is verschenen, omdat hij de avond daarvoor te veel alcohol had gedronken, waardoor hij zich had verslapen. Toen betrokkene zich over zijn ongeoorloofde afwezigheid op die dagen diende te verantwoorden, heeft hij zijn leidinggevende wel verteld dat hij zich had verslapen, maar niet dat dat een gevolg was van zijn alcoholprobleem. Zijn leidinggevende heeft betrokkene gevraagd in het werkplan op te nemen hoe hij denkt in het vervolg te voorkomen dat hij te laat op het werk verschijnt. Ook toen heeft betrokkene zijn alcoholprobleem niet gemeld. Met het (voornemen tot het) opleggen van de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping wegens zijn ongeoorloofde afwezigheid met daarbij de mededeling dat als betrokkene nogmaals niet op het werk verschijnt, disciplinair ontslag tot de mogelijkheden zou behoren, heeft betrokkene kunnen en moeten beseffen dat hij het drinken van (veel) alcohol de avond voor een werkdag achterwege moest laten. Op 8 juni 2010 heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan een gedraging die verder gaat dan het niet verschijnen op het werk vanwege het drinken van (veel) alcohol op de daaraan voorafgaande avond, namelijk het onder werktijd drinken van (veel) alcohol, waardoor hij niet meer in staat was de werkzaamheden te verrichten. Zeker gezien de voorgeschiedenis en in het bijzonder de eerder gegeven berisping, had betrokkene moeten beseffen dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar was. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant zich op het standpunt mocht stellen dat het bieden van een verbeterkans ter zake achterwege kon blijven. Betrokkene heeft zich door zijn gedragingen definitief gediskwalificeerd voor het op betrouwbare wijze vervullen van zijn functie.

4.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.

5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep

– vernietigt de aangevallen uitspraak;
– verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2011 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2014.

2013 – Tender voor de aanpassing van de sanitaire groepen gebouwen B03 en B04

In mei 2013 wordt een tender uitgeschreven voor de het aanpassen van de sanitaire groepen ca. in de legeringgebouwen B03 en B04 op de vliegbasis Woensdrecht. Deze legeringsgebouwen zijn opgebouwd uit 3 bouwlagen met hierin ondergebracht 240 legeringkamers evenals was- en droogruimten, technische ruimten en een zolderruimte.

 

 

 

Circulaire PTSS Politie

PTSS Politie: Tijdelijke werkafspraken tot 1 juli 2013

Sinds januari 2013 is de circulaire PTSS Politie van kracht. Deze circulaire beschrijft hoe voor medewerkers van de politie met de diagnose PTSS tot de beslissing wordt gekomen om de ziekte PTSS ook aan te merken als beroepsziekte. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een beroepsziekte wordt op basis van de circulaire nog uitsluitend gekeken of er een oorzakelijk verband is tussen het werk en/of de werkomstandigheden en de ziekte PTSS. Deze circulaire is op u van toepassing indien:

  • u op of na 1 januari 2007 een verzoek heeft ingediend en uw verzoek is afgewezen;
  • u vóór 1 januari 2007 een verzoek heeft ingediend en u na 1 januari 2007 een afwijzend besluit heeft ontvangen;
  • u na 1 januari 2007 PTSS heeft ontwikkeld en van mening bent dat u in aanmerking komt voor de erkenning van uw PTSS als beroepsziekte.

Deze regeling geldt ook voor medewerkers die niet meer in dienst zijn van de politie. In afwachting van het operationeel worden van de adviescommissie zullen tijdelijke werkafspraken gelden. Deze worden hieronder nader toegelicht. Tijdelijke werkafspraken: U kunt uw verzoek (opnieuw) indienen bij het Meldpunt PTSS, als u voldoet aan een van de hierboven genoemde criteria. Voor het nemen van het besluit wordt u verzocht, voor zover u dat nog niet heeft gedaan, om het volgende aan te leveren:

  • een medische verklaring, waaruit de diagnose PTSS blijkt;
  • een omschrijving van de gebeurtenis(sen) en de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de ziekte PTSS in (overwegende mate) door het werk en/of de werkomstandigheden is ontstaan.

In die gevallen waarbij uit de onderliggende documenten overduidelijk blijkt dat de PTSS oorzakelijk verband houdt met het werk en/of de werkomstandigheden, zal de ziekte PTSS worden erkend als beroepsziekte. U ontvangt hierover een besluit. In die gevallen waarin het verband tussen de ziekte PTSS en het werk en/of werkomstandigheden minder duidelijk blijkt, wordt gewacht met het nemen van een besluit totdat de commissie is ingesteld. Dit uitstel gebeurt uitsluitend als u daarmee instemt.

U kunt uw verzoek indienen bij het Meldpunt PTSS (vergeet daarbij niet te vermelden: uw telefoonnummer en het korps waar u werkzaam bent geweest). U kunt dit schriftelijk doen ter attentie van: mevrouw A.M.M. Rademaker/ mevrouw P.H.M.E. van de Ven, Eenheid Rotterdam, Doelwater 5, 3011 AH Rotterdam of via e-mail: (vooralsnog) MeldpuntPTSSPolitie@rijnmond.politie.nl. Ook voor vragen over het bovenstaande kunt u zich schriftelijk of via e-mail wenden tot het Meldpunt PTSS.

Politie: Richtlijn aanmerken PTSS als beroepsziekte

Politie, 21 maart 2013 | Politiemedewerkers die de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) hebben, maar bij wie de ziekte niet is erkend als beroepsziekte, kunnen zich melden voor een nieuwe beoordeling.

Dit is onderdeel van de invoering van de circulaire PTSS Politie. Deze circulaire van de minister van Veiligheid en Justitie regelt hoe de politie omgaat met PTSS. En hoe ondersteuning wordt gegeven aan politiemensen die hiermee te maken hebben.

Opnieuw beoordeeld

Tot de komst van nationale politie gingen de 26 regiokorpsen verschillend om met de beoordeling van de verzoeken om de ziekte PTSS. Met de circulaire PTSS wordt deze rechtsongelijkheid rechtgezet. De belangrijkste wijziging is dat verzoeken om PTSS te erkennen als beroepsziekte op een nieuwe wijze worden beoordeeld. In de nieuwe werkwijze wordt nog uitsluitend gekeken of de ziekte PTSS overwegend is veroorzaakt door het werk en/of de werkomstandigheden.

Tijdelijke werkafspraken

De nieuwe regels zijn van toepassing op medewerkers van de politie die op of na 1 januari 2007 een afwijzing hebben gekregen op hun verzoek voor erkenning van de ziekte PTSS als beroepsziekte. Deze afwijzing zal worden voorgelegd aan een onafhankelijke commissie van deskundigen. De commissie kijkt aan de hand van eenduidige criteria of er een verband is tussen de ziekte PTSS en het werk of de werkomstandigheden. De commissie is vanaf 1 juli 2013 actief. Tot die tijd gelden tijdelijke werkafspraken.

Ook voor ex-medewerkers

De circulaire is ook van toepassing op medewerkers van wie het verzoek nog in behandeling is of die op korte termijn een verzoek gaan indienen. Ook politiemensen die voor 1 januari 2007 een verzoek hebben ingediend en na die datum de afwijzing hebben ontvangen, komen in aanmerking. Het gaat ook om politiepersoneel van wie een deel niet meer bij de politie werkt. Voor zover de politiesystemen niet helemaal toereikend zijn, maakt de politie hierbij ook gebruik van belangengroepen als Reflectie in Blauw , politiebonden en Hulp aan Hulpverleners, zodat zoveel mogelijk oud-medewerkers bereikt kunnen worden.

1 27 28 29 30 31 38