Een maatje te klein voor hulp van Defensie

Over twee cliënten morgen in NRC:

„Kutreservist. Wannabe. Eng mannetje. Mafkees.”

Zomaar een selectie uit de verwensingen die Jeroen, Sietse en Noud in 2011 in Afghanistan naar hun hoofd geslingerd kregen. Niet van vijandige Afghanen, maar van directe collega’s – Nederlandse beroepsmilitairen.

Ze vertrokken als trotse leden van de Groep Luchtmacht Reserve naar de internationale legerbasis in Kandahar. Gewone jongens waren ze, die hun reguliere baan combineerden met tijdelijk werk voor Defensie. De een was werkplanner, de ander monteur, de derde activiteitenbegeleider. Ze wisten dat ze er vooral waren om bij te springen. En daar zouden ze hun ziel en zaligheid in leggen. Minstens zo goed als de beroepsmilitairen wilden ze zijn. Want hoe vaak kregen ze nou zo’n kans?

Zeven jaar later zitten drie tot op het bot teleurgestelde mannen in de voormalige bestuurskamer van de ter ziele gegane voetbalvereniging RKJVV in Den Bosch. Na het faillissement is het sportcomplex omgedoopt in Veteranenontmoetingscentrum Ouwestomp, een thuis voor „geüniformeerden in de breedste zin van het woord”.

‘Rijksschietterrein. Het achtergelegen terrein is levensgevaarlijk’, staat op een bord bij de entree naar de afgedankte voetbalvelden. Her en der staan oude legervoertuigen, militaire parafernalia en paspoppen met uniformen. Aan de muren in de opgelapte kantine hangen schildjes met emblemen. Veteranen leggen een biljartje of kijken televisie.

„Er was in onze eenheid geen enkele kameraadschap tussen reservisten en beroeps. Er werd op ons neergekeken. En dat gebeurt nog steeds”, zegt Jeroen Stam. „Ik was bij terugkomst de eerste reservist die openlijk uitkwam voor zijn psychische problemen”, vult Noud aan. „Ik was dus ook de eerste die grote problemen ondervond met het zoeken van hulp.”

Zijn achternaam (bij de redactie bekend) noemt hij niet. „Ik moet nog zaken met Defensie afwikkelen,” zegt hij daarover. Hij is net aan komen rijden met de motor, vanuit België waar hij woont. Don’t Mess with Old Veterans, They Don’t just look Crazy, staat er op een sticker op zijn motorhelm, vanzelfsprekend een in camouflagekleuren.

Wachtlopers

De flexibele schil van de luchtmacht worden ze genoemd, de ruim vijfhonderd reservisten die als tijdelijke krachten bijspringen als de luchtmacht op oefening gaat, of als er te weinig bewakers zijn. Ze zijn het kleine broertje van de Nationale Reserve. Dat korps heeft een vergelijkbare taak bij de landmacht en telt zo’n drieduizend man.

De bijbaan is ‘vrijwillig, maar niet vrijblijvend’. Reservist ben je voor de eer, voor Nederland, voor het gevoel onderdeel te zijn van Defensie. En voor de dagvergoeding, die – mocht het tot een uitzending komen – wordt omgezet in een tijdelijk dienstverband. Daarna stromen de reservisten terug naar wat militairen ‘de burgermaatschappij’ noemen.

„We gaan snel trouwen en daarna moet je gaan”, zei de vriendin van Noud, toen duidelijk werd dat Defensie een beroep zou doen op reservisten voor de missie in Afghanistan. „Het is je lust en je leven, dat leger. Je loopt altijd de oefeningen af. Maar dit is het echte werk.” Ook de partner van Jeroen, die jaren beroepsmilitair was geweest, en die van Sietse Quarree stonden achter hun beslissing om naar de oorlog te vertrekken.

Na een week voorbereiding in Nederland reisden Jeroen en Noud in het najaar van 2011 naar Kandahar. Zij werden toegevoegd aan het verhuisteam, dat de verplaatsing van de Nederlandse missie naar Mazar-e-Sharif (achthonderd kilometer verderop) begeleidde. In dezelfde periode vloog ook Sietse naar ‘de zandbak’ – hij zou er drie maanden lang een buitenpost van Kandahar Airport bewaken.

Luchtalarm

De oorlog viel hun rauw op het dak, veel rauwer dan ze hadden verwacht. Het begon ermee dat het raketten regende in Kandahar. Jeroen: „We waren totaal niet voorbereid op die voortdurende beschietingen. Toen we aankwamen kregen we een briefing over de veiligheid. Het is ramadan, dus het zal de komende weken wel rustig zijn, kregen we te horen. En toen ging het luchtalarm af, net als alle dagen daarna.”

Het leek alsof hun collega-militairen de raketinslagen niet eens opmerkten. Noud, Sietse en Jeroen hadden alle handleidingen gelezen. Ze kenden de protocollen en hielden zich daar ook aan. Als het moest trokken ze hun scherfvest aan, iets wat de beroeps soms vergaten. En ze waren nieuwsgierig. Ze wilden de uitzending, het kamp en de omgeving in zich opzuigen en geen detail missen.

De beroepsmilitairen werkten anders. Noud: „Die jongens stonden op, draaiden hun dienstje en gingen zo snel mogelijk naar het sportcentrum of terug naar hun spelcomputer. Wij waren van meet af aan buitenbeentjes. Er was op de gigantische basis van Kandahar een levendige handel. Ik had van huis wat dollars meegenomen en kocht bijna dagelijks een souvenir. Daar begrepen ze niets van.”

Wij waren van meet af aan buitenbeentjes

Sietse had op de buitenpost van het vliegveld drie maanden lang gezelschap van twee andere reservisten. „Na elke raketinslag moesten wij uitvinden waar die was ingeslagen. Ook het wachtlopen was slopend. De omheining was her en der opengeknipt en hartstikke lek. Er liepen groepen zwerfhonden rond. Die kwamen tot je middel en hadden permanent honger. Ik heb een laptop met zevenduizend foto’s uit die tijd. Ik bekijk ze niet, veel te confronterend.”

Noud kreeg het aan de stok met een lid van zijn eenheid, een beroeps. „Op weg naar de doucheruimte voelde ik een waszak hard langs mijn gezicht strijken. Die was van een collega die mij moest hebben. Ik liep een grote, bloedende snee op. Geintje, zeiden ze. Toen mijn commandant het hoorde, heb ik hem alles eerlijk verteld. Later heb ik ook aangifte gedaan. Die is uiteindelijk geseponeerd, maar het was in de groep meteen mis. Ik was die rare verrader geworden.”

Het telde op, zegt Noud. „De pesterijen, mijn mishandeling, elke dag raketten, collega’s die zich niet aan de veiligheidsvoorschriften hielden, de chaos op het kamp. Twee weken voordat mijn uitzending erop zat ben ik gecrasht. Ik kon niet in Kandahar blijven en werd overgeplaatst.”

Begrafenis

Halverwege zijn uitzending overleed de vader van Jeroen. Defensie zou hem – volgens protocol – zo snel mogelijk naar huis vliegen, voor de begrafenis. Maar het begon ermee dat hij niet mee terug mocht vliegen met het toestel van de Commandant der Luchtstrijdkrachten, die op dat moment toevallig in Kandahar was. „Geen plek”, kreeg hij te horen.

In plaats daarvan was er een ticket geregeld voor een civiele vlucht van Turkish Airlines, vanaf Kabul International Airport. Daar begonnen de problemen. „Bij de bagagecontrole werden mijn schoenen uit mijn tas gejat”, zegt Jeroen. „Vervolgens kwam ik niet door de paspoortcontrole. Ik was als militair Afghanistan binnengekomen en mocht er niet als gewone reiziger weer uit.”

Buiten het vliegveld sloeg de paniek toe. „Daar stond ik – midden in Kabul – zonder wapen, met een kort geknipte kop en een Nederlandse camouflagetas. Alle gruwelijke filmpjes van ontvoeringen die ik op internet had gezien, schoten door mijn hoofd.”

Daar stond ik – midden in Kabul – zonder wapen, met een kort geknipte kop en een Nederlandse camouflagetas

„Ik heb uiteindelijk Moniek in Nederland gebeld, mijn vrouw. Het voelde kloten om haar met mijn problemen in Kabul te confronteren, maar het kon niet anders. Zij heeft midden in de nacht kunnen regelen dat ik met een speciaal escorte werd opgehaald.”

Ondanks pogingen van Nederlandse zijde de papieren in orde te maken, strandde Jeroen ook de twee dagen daarna bij de paspoortcontrole. „Toen ik uiteindelijk met een militaire kist naar Nederland kon vliegen, was de uitvaart al aan de gang. Breng me dan maar terug naar Kandahar, zei ik.”

Terug op de basis bleek dat het verhaal over de mislukte terugvlucht als een lopend vuurtje rond was gegaan. „De kapitein riep me bij zich. Niet om me te condoleren, maar om me op het hart te binden dat ik mijn mond moest houden. Zeg maar dat het de schuld was van de Afghanen, zei hij. En niet van Defensie. Ik kreeg wel een halve dag vrij om samen met Noud de boel op een rijtje te zetten en heb daarna de uitzending afgemaakt.”

Zoiets gaat mij niet overkomen, dacht Sietse toen vijf jaar later – hij was op uitzending in Mali – zijn vader plotseling overleed. Hij passeerde zijn leidinggevenden en stapte af op een luchtmachtgeneraal die op dat moment de troepen bezocht. Natuurlijk mag je mee, zei die.

Maar na de begrafenis kon Sietse in Mali niet meer zijn draai vinden. „Het was er een zooitje”, zegt hij. „Heel anders dan Afghanistan. Ik zag de Afrikaanse militairen die de vliegtuigen moesten bewaken liggen slapen, hun kalasjnikovs in het zand geprikt. Ik was de enige reservist tussen de beroeps en werd gek van de kutgeintjes van mijn collega’s. En van hun onverschilligheid. Als we op patrouille waren, vonden ze het belangrijker om lekker te crossen, dan om onze mannen te bewaken.”

Vijf tientjes afkoop

Terug in Nederland knakten Jeroen, Noud en Sietse. Ze kregen herbelevingen, sliepen slecht en hadden steeds grotere problemen om normaal te functioneren – allemaal symptomen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), die vaker voorkomt bij teruggekeerde militairen. Terug naar hun oude baan konden ze niet. Ze zijn arbeidsongeschikt verklaard.

Maar hun positie als reservist maakte het lastig om bij Defensie gehoor te vinden. Noud: „Terug in Nederland ging ik de burgermaatschappij weer in. Ik was militair af en het leek alsof Defensie me niet meer kon of wilde helpen. Bij het UWV en in de reguliere gezondheidszorg begrepen ze mijn specifieke klachten slecht. Ik ben nu zes jaar aan het ploeteren en mijn leven is nog steeds een puinhoop.”

Ik ben nu zes jaar aan het ploeteren en mijn leven is nog steeds een puinhoop

Sietse stapte naar raadsman Ferre van de Nadort. Zijn dossier telt inmiddels vier ordners, waarbij opvalt dat de verschillende organisaties die zich met hem bezighouden – Defensie, UWV, medisch specialisten – langs elkaar heen werken en vooral bezig lijken met het afschuiven van de verantwoordelijkheid (en de kosten) van zijn PTSS. Daardoor heeft de behandeling te lang op zich laten wachten.

„Ik krijg maandelijks vijf tientjes Buitengewone Invaliditeitsverhoging van Defensie”, zegt Jeroen. „Dat is dan de afkoop van de schadevergoeding waar ik recht op heb. Het klopt niet, maar ik heb niet de rust om mij door de papierbrij en procedures te worstelen. Het voelt als onrecht. Alsof ik nog steeds die kutreservist ben, die je in de steek kunt laten.”

Wie met Jeroen, Sietse en Noud bij het Veteranenontmoetingscentrum aan de sterke filterkoffie zit, merkt hoe het steekt dat er niet naar ze is omgekekenen, dat ze keer op keer aan keuringsartsen, uitkeringsinstanties en Defensie hun positie als reservist moeten uitleggen.

En dus zeulen ze een dik dossier met zich mee, met bureaucratisch onbegrip als rode draad. „Mijn gevecht met de instituties is in feite net zo erg als wat mij in Afhanistan is overkomen”, zegt Jeroen. „We vallen overal tussenin en het lijkt niemand te interesseren.”

Klopt, zegt Noud. „Maar het allerliefst zou ik terug gaan op uitzending. Defensie heeft me voor mijn gevoel keihard laten vallen, maar als ze me morgen bellen pak ik mijn uitrusting en sta ik er. Zo dubbel is de loyaliteit van de reservist.”


REACTIE VAN DEFENSIE

Over de verhalen van de drie reservisten in dit artikel zegt een woordvoerder van Defensie: „Defensie maakt geen onderscheid tussen militairen in actieve dienst en reservisten. Zij zijn van grote waarde voor de Krijgsmacht, ook bij uitzendingen. Doorgaans ervaren reservisten een uitzending als een verrijking. Er zijn geen problemen bekend rond hun acceptatie.”

Defensie betreurt dat het voor dit drietal anders ligt. „Hun problemen zijn bij ons bekend. Als veteraan hebben zij dezelfde aanspraak op nazorg als andere militairen. Ze kunnen nog steeds bij ons terecht voor verdere hulp en begeleiding en Defensie raadt hen aan daar gebruik van te maken.”


 

Lees het hele artikel in NRC.